10 Het spreekt vanzelff dat de papiersoort en de materiële toestand van het pian: de dikte der lijnen de kracht der kleuren, de inkt soort enz. factoren zijn, die de bijwerking beïnvloeden. De bijwerking van kaarten begint met de verwijdering (radéring) van de vervallen toestand van de kaart. Wat doet men eigenlijk bij het radéren? Men verwijdert de O.I0-inkt en c.qo de kleur van of uit het papier. Daarbij kan men niet ontkomen aan de omstandig heid P dat men tegelijkertijd het papier aantast. Niet alleen ont neemt men aan het papieroppervlak de bovenlijming oppervlakte- lijming). dooh tegelijkertijd worden de papiervezels op de in be handeling zijnde plaatsen beschadigd, waardoor ook de binnenlij- mlng enigszins lijdt. Het papier verliest zijn gladheid en op de oppervlakte blijver fijne vezeltjes papierstof achter Het spreekt vanzelf, dat deze beschadiging zo gering mogelijk moet zijn0 O.IcT-inkt n0io dringt slechts weinig in het papier; de inktlijn moet feitelijk meer op het papier liggen. Daarom mag na eerste radéring de dikte van het papier niet veel minder geworden zijn. Bij de eerste oefening in het radéren zal men zichzelf hierin moeten controleren door het papier tegen het licht te houden. Sommige waterverven (o a„ Pruisisch blauw en Pruisisch groen) dringen in het papier. Verwijdering van kleuren van de kaart zal in het algemeen dus iets meer papier doen wegnemen. De ruwheid van het papieroppervlak als gevolg van het radéren en het achter blijven van papier^ezels,, zijn nadelen, die eerst bij het in inkt zetten gevoeld wordenc Ook het eventueel uitvloeien van de inkt- li jnen wordt pas na deze bewerking gemerkt Daarom moet de werk wijze er op gericht zijn, de opgesomde nadelen te voorkomen,, Bij het radéren van de kaart maakt men ge bruik van radeermes r schuur papier, gummi en eventueel van een glad voorwerp (agaatsteen, tandbeen) of van oppervlaktenjm. Het rade erme s moet vlijmscherp zijn en mag geen sporen van het slijpen (bramen) bevatten. De scherpe kant van het mes moet enigszins rond staan. Er zijn twee houdingen van het mes3 die even besproken moeten worden, n/1, de houding, waarbij het mes verticaal en die., waar bij het schuin op het papier staat. Indien het mes in verticale stand over het papier wordt bewogen, zal gewoonlijk meer papier worden weggenomen en ontstaan er eerder geulen, vooral als men enige druk op het mes uitoefent. Bij schuine stand tast men het papier minder aan,, doch dan ontstaat het gevaardat men in het papier snijdt. Iemand die geoefend is in het scheren, zal direct aanvoelen, hoe hij het mes heeft te hanteren. Het mes moet slechts dienen om datgene wat zich pj> het papier bevindt te ver wijderen. Daarom verdient de schuine stand van het mes de voor-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1941 | | pagina 11