3e Jaargang No. 6.
December 194 2.
SCHETS VAN DE ÏÏERKZAAMHEDEN BIJ EEN HERMET ING-
A o INLEIDING
De vraag, wanneer overgegaan moet worden tot hermeting van een
bepaald grondgebied, hangt samen met de doelstelling van het
Kadaster. Van de afzonderlijke onderdeelen dezer doelstelling
wordt hier genoemd: het leveren van een kaart van een bepaald
grondgebied, welke een gemakkelijk te raadplegen overzicht geeft
van de terreinsindeeeling en de bebouwing, tot uitdrukking komend
in de kadastrale perceelen en wel zoo, dat de' vorm en onderlinge
ligging van de perceelen op de kaart, Juiste opvattingen doen
ontstaan omtrent den werkelijken toestand van het afgebeelde op
het terrein; verders het bezit van een doelmatig ingericht archief,
waaraan met vrucht gegevens kunnen worden ontleend om eenmaal
opgemeten grenzen van zakelijke rechten wederom met voldoende
nauwkeurigheid op het terrein uit te zetten; vervolgens* de
practische mogelijkheid om den dienst der bijhouding met de beschik
bare gegevens en hulpmiddelen uit te kunnen voeren, zonder daarbij
regelmatig abnormale kosten te moeten maken. Een omstandigheidf
welke gewoonlijk van belang is, wanneer overwogen wordt of her-
rneting noodzakelijk is, zal in het hierna volgende besproken
worden. Het behoeft geen betoog, dat meer en misschien klemmender
argumenten aanwezig kunnen zijn voor een gewenschte hermeting. In
het bestek dezer Wwenkenn wordt alleen op de te bespreken omstan
digheid eeniszins dieper ingegaan.
Se-n der oorzaken; Een kadastrale kaart, welke bij de oprichting
van het Kadaster (ruim 100 jaar geleden) misschien wel voldeed
voor de toen bestaande terreinsindeeling met geringe bebouwing,
doch welke thans op dezelfde plaats een stedelijk centrum bevat
met kostbare terreinen, dichte bebouwing en sterker geparceileerd-
held, kan veelal niet meer voldoen aan bovengenoemde doelstelling.
De veelvuldige veranderingen (vroeger niet verbonden aan een
trigonometrisch bepaald net van vaste punten) kunnen dermate de
voorstelling van latere perceelen op de kaart beïnvloeden, dat
de nauwkeurigheid J^e ver zoek raakt en gevaar ontstaat voor
verkeerde gevolgtrekkingen uit die kaart. De kaart toch moet op
zijn minst in de hoofdzaken der voorstelling van de perceelsom-
trekken overeenstemmen met de werkelijkheid. Ook moet de schaal
der kaart voldoende ruimte verschaffen om de perceelen te kunnen
afbeelden, zonder al te veel inspanning van normale oogen te
vorderen. Komen op een kaart veel perceelen voor, waarvan de
nummering (hoe klein ook uitgevoerd) reeds de geheele beschikbare
plaatsruimte vordert en treden daarbij nog vele sterke indeelingen
op* dan wordt de bijhouding moeilijk en zelfs gevaarlijk.
De hier aangehaalde oorzaak oin te hermeten kwam, naast andere