Dit is dus het geval als de teller sin 2<p O, dus als
2 O of 2<p= 200. Voor p= 0 ligt S op het verlengde
van BA; voor'p 100 ligt S op de middelloodlijn van AB. Dit
zijn juist de gevallen, waarvan meetkundig ook al dadelijk
werd ingezien, dat zich geen fout voordoet als de richtin-
gen worden gemiddeld. In alle andere gevallen krijgt een
bepaalde, zij het kleine waarde, die met behulp van formule
1 gemakkelijk te bepalen is.
We lichten dit toe met een getallenvoorbeeld
Voorbeeld. Gericht wordt op de dubbeltorens A +1736,28;
-4659,76en B +1762,34; - 4o44,90). In standpunt S
ongeveer +341,0; -6223,5) zijn de richtingen gemeten naar
A 366,6546 en naar B 366,9410
Öij de genoemde werkwijze nemen we hiervan in de bereke
ning op de coördinaten van het midden M (+1749,31; -4652,33)
en stellen de richting van S naar M vast op het gemiddelde:
366,7978. Dit laatste is volgens 't voorgaande niet geheel
juist. De aan te brengen correctie is echter op eenvoudige
wijze uit 1 te bepalen.
Globaal worden uit de gegevens van het voorbeeld eerst de
waarden voor a en f berekend. De nomogrammen leveren de
uitkomsten reeds voldoende nauwkeurig. Als dit mogelijk is
mag ook wel uit de kaart worden afgelezen.
We vinden ruwweg AB 3°; argument BA 267,0
SM 2110; MS 246,5
2
a 2110 15 141 a 20000. 20,5
wordt nu uit formule 1 bepaald 2 - 41.0
tp 2&= Sln 0^600o 00003020,0020
2 20000 r n
a 0,0Q10
De richting naar M is nu 366,7978 0,0010 366,7988.
Het is beter om in de berekening déze waarde te gebruiken,
dan het gemiddelde 366,7978.
De vraag, die nu naar voren komt is deze: van welke fac
toren is de correctie afhankelijk Van a en van zo
als immers onmiddellijk uit formule 1 blijkt. Zoveel te
groter a is, des te 'kleiner is tg 1 dus ook Dat wil
zeggen: de fout of correctie wordt kleiner naarmate de af
stand tussen de torens kleiner, of de afstand van standpunt
S tot de torens groter wordt,want a is immers 2 SM AB.
Hu moet nog de invloed van <f> worden onderzocht ,We weten