I
III de lie, 12e, 13e eeuw werden de Friese,Groningse,Hol
landse en West-Utrechtse laagveenmoerassen door het gra
ven van sloten en weteringen in cultuur gebracht.Daar de
sloten voor afwatering dienden,werden ze in eerste in
stantie loodrecht op bestaande riviertjes gegraven. Som
tijds was het recht van opstrek van de kolonist onbeperkt,
de breedte van de weer (=kavel) was dan vooraf bepaald en
slechts een natuurlijke hinderpaal of het bezit van iemand,
die vanuit een ander punt aan de rand van het veen begon
nen was,stelde dan de grens.Elders werd ook de maximale
lengte van de kavel bij voorbaat vastgesteld.Bij deze laat
ste werkwijze ontstond dié begrenzing,van de achtereenvol
gende ontginningen door het graven van evenwijdige wete
ringen, die zich vooral in de Lek- en IJselstreek op vele
plaatsen duidelijk aftekent.
Omstreeks deze tijd kregen de kavels van de essen een
langgerekte vorm,denkelijk in verband met het gebruik van
een zwaardere ploeg,waarmede men het best lange voren kon
trekken,zodat men hem niet te vaak behoefde te wenden.
Latere delingen geschiedden bij voorkeur zo dat de volle
lengte der voren behouden bleef. Sloten verplaatsen zich
b.v. door het aan één kant schoonhouden ervan.Door het
aftrappen van de kanten door het vee en weer ophalen van
de slappe grond,kunnen ze dikwijls een behoorlijke breedte
krijgen.
'Doordat de hooilanden dikwijls ver van de boerderij lig
gen, behouden de sloten daar meer hun oorspronkelijke breed
te. Aangenomen mag wel worden,dat het verschil tussen de
begrippen wetering en vliet is, dat een wetering de sloten
van een polder onder een zekere hoek (gewoonlijk ongeveer
haaks} snijdt; en een vliet steeds evenwijdig met de sloten
loopt
In plaats van stenen worden dikwijls geplaatst:
a) HOUTEN PALEN, geteerd en van onderen van dwarshouten
voorzien, teneinde het verwijderen te bemoeilijken.
b) IJZEREN BUIZEN,aan het ondereind plat geslagen.
c) STENEN BUIZEN, goed doorgebrand, teneinde hun duur
zaamheid te verhogen.
Hun"getuigen" bestaan thans uit een meer of minder groot
11.