Zo geschiedt do berekening van do inhoud van'een schaaps
stal eerst gewoon uit het product van lengte,breedte en
hoogte in enkele regels,Maar even verder komt de boer de
landmeter opzoeken.Met welk doél? Hij twijfelt wel niet aan
de juistheid van de berekening,"maar vraagt do landmeter
om dit eens op een wijze te doen, dat ook hij het kan begrij
pen. Alles goed en wel, maar wat voor lezing moet, na de
korte bewerking van zo even, de kwekeling bij het kadaster
nu trekken uit de verhandeling van twee bladzijdén, aan het
eind waarvan de boer opmerkt: "Juist zo Mijnheer,wel, wel
wat is daar nog veel aan te doen geweest,maar gij hebt het
mij nu zo duidelijk gemaakt,dat ik het in het vervolg en'
mij dunkt dat dit nu ieder zal kunnen, zelf kan berekenen -
ik bedank U wel,"
Het administratief gedeelte vormt wel de hoofdzaak.
De schrijver, die hier uiteenzet wat tot z'n dagelijkse werk
zaamheden behoort,zal hier wel niet zo gefaald hebben als
op sommige plaatsen uit het daaraan voorafgaand gedeelte.
Dat de behandeling der wiskunde niet volledig kon zijn
daarover maken we hem geen verwijt. Al doet het wat komisch
aan dat, terwijl hoogstbelangrijke kwesties genegeerd worden,
sommige onnozelheden breed worden uitgemeten.
Men zou soms denken, dat de schrijver het intellectuele
peil zijner lezers onderschatte - men durft som bijna niet
veronderstellen, dat hij voor aspirant-landmeters schrijft,
al was het dan oen honderd jaar gelodon.
Zo wordt de meetkunde besloten met een 50-tal opgaven
tor oefening voor de aspirant-landmeter. Hier volgen er een
paar. Mot el wordt de hedendaagse meter aangeduid,
7. Hoeveel bedraagt de inhoud van een rechthoekige drie
hoek waarvan de basis 30 en de andere rechthoeks zijde
40 ellen lang zijn
l6. Hoeveel bedraagt do inhoud van een kwadraat,welks zij
den 481 ellen bedragen
55. Men bogeort een rechthoek van 60 ellen lengte on 40
ellen breedte ,in een rechthoek van dezelfde inhoud te
veranderen, die 30 ellen breedte heeft, hoe lang zal
die worden
Ook do rekenkundo eindigt fraai. "Ik wil do rekenkunde
met U besluiten, doch ik heb nog een aardigheid voor U
waarop gij oen vrolijke avond kunt doorbrengen, zij is do zo:
20