kleuren zijn., op grond van. het feit, dat hij ze niet ziet.
Beginnen we dus de circulaire te ontleden
"Sedert de algemene vergadering in Maart 1946 is er een wij
ziging in de situatie gekomen, welke het mogelijk zou maken
om via organisatie en één der drie grote ambtenarenbonden
tot samenwerking te geraken." zeggen de opstellers.
Ons dunkt, dat de beste samenwerking sedert de oprich
ting Uwer vereniging na de bezetting onder Uw corpsleden
zonder enige wijziging bestaat en tot een activiteit heeft
geleid, welke mag worden geprezen.
Het is een gelukkig verschijnsel, dat men bij de z.g. 3
grote bonden inziet dat een kunstmatig uit elkaar scheuren
van de natuurlijke eenheid van de ambtenarengroepen de ac
tiviteit doodt.
We verzekeren U echter dat dit lapmiddel van "gezamen
lijk iets doen door de besturen dier .3 bonden" een slecht
surrogaat is voor de eenheid die men bij onze juridisch
zelfstandige met volledig zelfbeschikkingsrecht toegeruste
organisaties binnen het Centrale-raam,aantreft.
In het begin van de ambtenaren-vakbeweging was er niet
een splitsing naar allerlei richting en stroming. De amb
tenaren-organisaties, die reeds tientallen jaren bestaan,
hadden slechts tot grondslag de wil om allen te verenigen
en de ambtenaren aan een behoorlijke rechtspositie te hel
pen. Ze waren naar hun aard algemeen.
Eerst toen de grote politieke beroering kwam plantte
deze zich via de eis om sociale gerechtigheid voort in de
werknemers-organisaties en later ook in de ambtenaren-
vakbeweging.
Omdat de niet-algemene bonden van het N.V.V. 'zich al
gemeen noemden, doch inderdaad eeii bepaalde partij-politiek
vertegenwoordigden,of voorstonden, noemden de oude echte
algemene bonden zich ter onderscheiding "neutraal".
Dat was niet een levenshouding, dat was een in de histobie
opgekomen en destijds verstaanbare aanduiding van onpoli
tieke houding.
Uiteraard waren de leden van die organisaties niet neu
traal, of hielden zich neutraal t.a.v. bijvoorbeeld gods
dienstige belijdenis of partij-politiek. Men vond in die or
ganisaties zowel personen, die in enig kerkelijk ambt dien
den als zij die deel uitmaakten van vertegenwoordigende li
chamen b.v. als wethouder of raadslid.
30