staan. (art. 11 juncto, artikel, 8, der Jachtwet 1923).
Afslag aan de Noordkust van Texel en op Vlieland.
De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft n.a.v.
vragen van het Kamerlid Thomassen betreffende gevaar
voor afslag aan de waddeneilanden het volgende mede
gedeeld
Hoewel de zorg vooi" de waterkering bij de noordpunt
van Texel in de eerste plaats bij de achtergebleven
polder Eijerland berust, wordt de kustafnening aldaar'
nauwlettend door de Rijkswaterstaat waargenomen en be
studeerd.
Uit de aldus vérkregen gegevens moet de conclusie'
worden getrokken, dat hoewel een natuurlijke verbete-
ring van de toestand niet uitgésloten moet Y/orden ge
acht, toch verwacht moet worden, dat de kust voorlopig
nog meer zal afnemen, zodat gevreesd moet worden, dat
plaatselijk de laatste waterkerende duinen binnen enige
jaren zullen zijn opgeruimd en de achtergelegen door de
polder aangelegde noodlcering hoofdwaterkering zal wor
den.
Ten aanzien van de noordkust van Vlieland,waar de kust
verdediging Rijkszorg is, kan worden medegedeeld,dat ver
wacht moet worden, dat westwaarts van het meest westelijke
strandhoofd voorshands het strand en de achtergebleven
duinen nog enigszins verder zullen afnemen.Daardoor
dreigt echter nog geen gevaar voor doorbreking van het
eiland. Over enige jaren wordt hier vermeerdering van de
zandaanvoer verwachtwaardoor tijdelijk verbetering in de
toestand zal optreden.
Nog later zal dan vermoedelijk echter opnieuw afneming
plaats vinden.
Het reeds geruimen tijd geleden aangevangen onderzoek
dat noodzakelijk is om vast te stellen welke werken bij de
noordpunt van Texel verdere achteruitgang zullen Icunnen
voorkomen,is nog niet beëindigd. Grote zorgvuldigheid is'
hier noodzakelijk, mede omdat met de aanleg van deze wer
ken zeer hoge bedragen gemoeid zullen zijn. Zodra op dit'
punt voldoende inzicht zal zijn verkregen, zal met Gedepu
teerde Staten van Noordholland, die zich ter zake reeds
tot ondergetekende hebben gewend, in nader overleg worden
getreden.