Grepen uit cLe geschiedenis.
Overzien wij de laatste twintig jaren kadastrale histo
rie, dan ontkomen we achteraf niet aan de indruk der on
afwendbaarheid van het gebeuren. We merken dan al in
1924 (wanneer nauwelijks de eerste academisch gevormde
landmeter was afgeleverd) de richting, welke thans zo
klaar en duidelijk voor ons ligt. Want in de herfst van
dat jaar trad het vraagstuk der efficiënte werkverde
ling' reeds in een accuut stadium, en wijst de opdracht
aan en het verslag van de "zuinigheidscommissie"
reeds in de richting van het doen optreden van twee
soorten meetkrachten.
Enige jaren later in de wintermaanden van 1929
wees het rapport-Jansma nog het gebruik van goedkope
meetkrachten af. Dit rapport is voor ons wel belang
rijk, want hierin wordt voor het eerst in de kadastrale
geschiedenis het vermaledijde woord veldassistent i!
gebruikt, dat verscheidene van ons zovele jaren soms
mateloos heeft ge-irriteerd, en waarvan geheel ten
onrechte het geestelijk vaderschap wordt toegeschreven
aan landmeter Harkink. Een woord, dat thans nog
slechts door trage geesten wordt gebezigd en door de
progressief-denkende Kadastermensen is bijgezet in het
knekelhuis der halfbakken begrippen. Het moge er blij
ven rusten in alle vrede
De literatuur over het gebruik van middelbare meet
krachten bij het Kadaster wordt eigenlijk pas na 1930
en dan vooral sinds 1935 set een keur van artike
len in het Orgaan van T.A.K. en dat van K.& L. ver
rijkt. Vóór dien is slechts van een zeer incidentele
behandeling van het onderwerp sprake, Men denke b,v,
aan een polemiek indertijd in de Nieuwe Rotterdamse
Courant gevoerd tussen collega Koopmans en enige
landmeters
De economische crisis van 1930/31, welke eigenlijk
doorwerkte tot de wereldoorlog, bracht echter de' in-
filtrering van de velddienst met goedkopere meet
krachten in het brandpunt van de belangstelling. Op
zichzelf geen feit van denderende betekenis,want per
slot van rekening maakt ook onze dienst deel uit van
de menselijke samenleving en ondergaat ook het kada-
5.