voor in „The application of psychology in Industry": „ef ficiency in industry reflects nqt alone the ability and skill of the industrial worker but of the will-to-work", de tweede zegt dat „Gebieten nicht ist schlechthin ein Überzeugen und nicht schlechthin ein Zwingen, sondern eine feine Mischung aus bei den" (Aufbau und Zerfall einer Nation). Bij de bestudering van de oorzaken van arbeidsvreugde en arbeidsonlust komen zeer vele vragen naar voren. In het artikel van coll, Frinking zie het Juninummer van dit Orgaan maakten we reeds met enkele ervan kennis. Eerst zijn er dan de negatieve factoren als: een slechte gezondheidstoestand, mecha nisatie, sociale belemmeringen in en buiten kantoor en fabriek, vermoeidheid, de druk der soms autocratische bedrijfshiërarchie, (haat tegen chefs) waaruit minderwaardigheidsgevoelens kunnen ontstaan, te lange werktijden, slechte beloning, monotone arbeid e. a. Deze kunnen slechts verdrongen worden door de positieve: het eigen-voordeel, het sociale nut van de te verrichten arbeid, het plichtsgevoel (werken is geworden tot een norm in de samen leving en ieder wil de achting van zijn medemensen verwerven), de intuïtieve werkdrang, een harmonisch milieu, variatie in het werk, goed licht, een juiste arbeidsverdeling, bevordering van het verantwoordelijkheidsgevoel, belangstelling voor het initiatief van de werknemer, bestaanszekerheid (dus een goede sociale wet geving, verplichte vacanties). Voor al deze onderdelen kan niemand zich beroepen op eigen ervaring. Persoonlijke waarneming is daartoe te beperkt. Conclu sies uit de eigen ervaring getrokken kunnen zelfs zeer misleidend zijn! Ook kan niet ieder putten uit voornamelijk in andere landen verrichte onderzoekingen. Daarom is het van veel belang, dat een bekende Nederlandse bedrijfsorganisator Dr. M. G. Ydo1) vorig jaar in zijn proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor in de technische wetenschappen een gedegen bijdrage tot deze studie heeft geleverd. Zijn statistisch vergelijkend onderzoek, tot stand gekomen met steun van het instituut voor praeventieve geneeskunde te Leiden, brengt ons op een aangename wijze veel nader tot het wel zeer ernstige probleem, hoe men 't plezier in het werk kan opvoeren. Wij zullen trachten, de opgenoemde factoren in ons overzicht tot zijn recht te doen komen, waarbij achtereenvolgens ook de psychologische, de sociologische en de historisch-beschouwende wijze bij het onderzoek worden betrokken. Aan de Duitser Levenstein (Die Arbeiterfrage 1912) komt de eer toe, de eerste serieuze onderzoeker te zijn geweest op het thans zo veelbetreden pad. Hij verzond een schriftelijke enquête in 8000 exemplaren aan mijnwerkers (2084 antwoorden), textielarbeiders (1153 antwoorden) en metaalarbeiders (1803 antw.) Het betrof, 15 Dr. M. G. Ydo. Plezier in het werk. Diss. Delft 1947.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1948 | | pagina 16