47
vervaardigd uit dunne boompjes. De meeste meetpunten waren
toch maar van tijdelijk belang, zodat het niet hinderde of ze na
een half jaar óf verrot óf weggevreten waren door de witte mie
ren. Alleen op punten, die we later weer dachten nodig te hebben,
werden ijzeren buizen of betonpunten geplaatst. Achter de ,,kana-
lisatieploeg" onder leiding van een Liberiaan kwam de meetploeg,
bestaande uit een blanke waarnemer en inheemse meetarbeiders.
In aanmerking genomen, dat het deze helpers meestal ontbrak aan
enige vooropleiding, hebben we vaak verbaasd gestaan over hun
landmeetkundige feeling. Het lengtemeten met de band konden
we gerust aan verschillende van hen overlaten; het aflezen van
onze E baken daarentegen vonden ze zeer lastig.
Controle op de hoekmetingen werd geleverd door na ongeveer
iedere 50 zijden een azimuthsbepaling uit zonshoogten te doen (zie
toelichting aan het slot.) Later, toen eindelijk de lang verwachte
Kerntheodoliet voQrzien van een buisboussole arriveerde, kon uit
zulke azimuthsbepalingen ook de declinatie van de magneet
naald bepaald worden. Deze declinatie bleek 15° te zijn, dus een
vrij aanzienlijk bedrag. Hierdoor werd het mogelijk om onze
kompasmetingen t.o.v. het astronomische Noorden te oriënteren.
Uit deze declinatiemetingen bleek verder dat het kompas tot op
enkele honderden meters van het ijzerertsvoorkomen geen storin
gen vertoonde.
Het Hammer-diagram in de Kerntheodoliet maakte het optisch
afstandmeten op eenvoudige wijze mogelijk, zodat het laatste ge
deelte van de polygoon naar Bomi Hill pas op de snelle efficiente
manier kon worden gemeten, zoals we dat zo graag voor de hele
polygoon hadden willen doen.
Op deze wijze werd dus de juiste positie van Bomi Hill t.o.v.
Monrovia bekend. Het bleek ook dat het steeds gevolgde pad
naar Bomi Hill niet het gunstigste was omdat het een omweg
betekende. Het werd onze taak om dwars door het bos dat in
het Noorden veel zwaarder was dan in het Zuiden een kortere
en betere weg te vinden dan de tot nog toe gebruikte. In het
Noorden waren ook de hoogteverschillen veel groter dan in het
Zuiden. Enige luchtfoto's, die helaas niet overal een aaneenslui
tend beeld gaven, hebben ons veel geholpen bij de talloze ver
kenningen, die volgden. Deze werden zo goed mogelijk ingepast
op onze getekende polygoon, waarbij het gebrek aan een
stereoscoop zich deed voelen. De schaal van deze werkkaart was
1 40.000. Voor al ons tekenwerk hadden we slechts de beschik
king over gewoon teken- en calqueerpapier van middelmatige
kwaliteit.
Iets eerder dan de polygoon was een heen- en teruggaande
waterpassing langs hetzelfde pad gereedgekomen. De bedoeling
hiervan was om op elke 2 km punten van bekende hoogte te
krijgen, die later als uitgangspunten zouden kunnen dienen voor
onze verdere metingen, welke zouden worden uitgevoerd in een