meer ondergeschikte functie uit de geringere lengte en het be
perken van kruisingen te blijken. Juist het euvel van overal lange,
doorgaande wegen van min of meer gelijke pretentie te traceren,
maakt vele plannen 20 weinig aantrekkelijk en in het landschap
20 moeilijk aanvaardbaar. In plaats van het trekken van enkele
duidelijk sprekende hoofdlijnen en het waar nodig ontwerpen van
een bajonet bij minder belangrijke 2ijwegen, ontstaan 2odoende
vaak storende, herhaald optredende wegkruisingen, die een plan
van weinig fraaie structuur tot gevolg hebben. Duidelijk wordt
1 2ulks gedemonstreerd aan de beide voorbeelden van ontsluitings
wegen in productiebossen, waarvan het ene (het 2g. „dambord
type" van de fig. 1 en 2) een vroeger veel toegepast systeem van
ontsluitingswegen aangeeft. Het andere, fig. 3, toont aan hoe bij
een meer moderne opvatting van „planning" een geheel ontstaat,
dat naast een voldoen aan de technische eisen van bosbouw,
ongetwijfeld gunstiger perspectieven biedt voor recreatie en
schoonheidsbeleving.
waterlopenplan ener ruilverkaveling de2elfde wetten. En het is
hier 2eker op 2ijn plaats te herinneren aan de uitspraak van de
pionier voor de ruilverkaveling in Nederland, de ingenieur
verificateur Gorter, dat „een plan, hetwelk op de kaart niet vol
doet, ook in het terrein niet bevredigt."
Op de betekenis van goede verhoudingen bij het vaststellen
van dwarsprofielen van wegen we2en wij reeds in het begin de2er
bijdrage. Hoewel uiteraard verschillende motieven hierbij een rol
spelen, is het toch van belang erop te wij2en, hoe een verhouding
van b.v. 3:3:3 tussen rijbreedte en bermbreedte vaak gunstige
mogelijkheden biedt voor een goed aspect. Vooral bij het aan
brengen van twee2ijdige beplantingen komt dit duidelijk tot uiting.
Ook in de keu2e van de straal bij het projecteren van bochten
in wegen of waterlopen ligt de mogelijkheid voor bevredigende
ofwel onbevredigende oplossingen met betrekking tot de structuur
van het toekomstige landschap. Zo 2al, om een voorbeeld te geven,
bij wegen van ongeveer 8 m breedte een straal van 125 a 150 m
als regel in het terrein een aan2ienlijk aantrekkelijker beeld geven,
dan een straal van 2eer geringe lengte. Van2elfsprekend hangt dit
natuurlijk weer samen met de grootte van de hoek en kan ook
hier onmogelijk een overal geldende gedragslijn worden aan
gegeven. Het essentiële van al dit werk wordt dan ook voor een
belangrijk deel beheerst door de „feeling" en belangstelling van
hem die met het ontwerpen vooral het ontwerpen van de
details is belast.
Groot is nochtans het gevaar om bij een beknopte verhandeling
over een 20 veelomvattende materie te worden misverstaan en er
van verdacht te worden een pleidooi te houden voor onpraktische,
60