Voor het totaal-aspect van het landschap gaat het echter in
vrijwel alle gevallen in de eerste plaats om de stoffering van weg
of waterloop, van erf, wei of akker. Deze factoren immers zijn
het die als het ware het decor vormen, waartegen sinds mensen
heugenis het bedrijf van de boer zich afspeelt; zij bepalen mede
de sfeer van zijn milieu.
Zowel de verhoogde belangstelling voor de architectuur als
voor de vormgeving van het landschap geven er blijk van, dat
meer dan voorheen de waarde voor individu en samenleving van
dit milieu wordt beseft.
De verlichting van fekenzalen
Inleiding
Het doel van de verlichting in ruimten, waar de mens zijn dag
taak moet verrichten (kantoor, school, fabriek) is het scheppen
van gunstige voorwaarden voor het zien. Deze ogenschijnlijk een
voudige doelstelling bevat voor de verlichtingsdeskundige de
moeilijke vraag, wat men onder gunstige voorwaarden voor het
zien" moet verstaan. Dit moge blijken uit het volgende voorbeeld.
Bij een bewolkte hemel bedraagt de verlichtingssterkte in de
openlucht ca. 5000 lux en niemand vindt deze verlichtingssterkte
te groot om bij te lezen. Om 's avonds in de huiskamer te lezen,
is in gunstige gevallen 200 lux beschikbaar en waar deze waarde
wordt bereikt, spreekt men al van een goede verlichting. Zou men
trachten met kunstlicht hetzelfde verlichtingsniveau als in de open
lucht te bereiken, dan zou dit enige onaangename gevolgen (hoge
kosten, sterke verwarming, verblinding) met zich medebrengen.
Om richtlijnen te kunnen geven voor het gewenste verlichtings
niveau moet men de visuele prestaties van het oog onder ver
schillende omstandigheden kennen. Deze prestaties zijn het onder
werp geweest van vele onderzoekingen in binnen- en buitenland;
de resultaten ervan hebben een inzicht gegeven in de factoren,
die op het zien van invloed zijn. Wil men deze algemene inzichten
toepassen op een speciaal geval, b.v. op de verlichting van een
school of een kantoor, dan moet men eerst de visuele taak, die
daar verricht moet worden, analyseren; men moet zich afvragen,
welke contrasten en details moeten worden waargenomen, van
welke zijde het licht moet invallen, hoe lang in de betreffende
ruimte wordt gewerkt, enz. Op grond van de eerder genoemde
onderzoekingen kan dan een minimaal vereist verlichtingsniveau
worden vastgesteld.
Naast de reeds genoemde overwegend physiologische
63
door Dr. G. A. W. RUTGERS.
1) Mededelingen uit de Laboratoria van de N.V. Kema te Arnhem.