wordt de daglichtfactor genoemd. Deze factor is afhankelijk van
de plaats in de werkruimte, de hoogte van de ramen boven het
werkvlak, de oppervlakte van de ramen en de belemmeringen die
zich voor de ramen bevinden (bomen, naburige gebouwen). In
berekeningen van de dagvérlichting in gebouwen baseert men zich
gewoonlijk op een verlichtingssterkte in de open lucht van 5000
lux; dit is de waarde van de verlichtingssterkte bij betrokken lucht.
De daglichtfactor in de tekenzaal behoort dus tenminste 0,06 te
zijn.
Voor een ruimte als in fig. 1 is getekend, waarin de ramen zich
in één wand bevinden en waar de lichttoetreding gedeeltelijk be
lemmerd wordt door bomen, neemt de daglichtfactor af van 18%
voor het raam tot 1,2 op een afstand van 3 m van het raam.
Voor een verlichtingssterkte buiten van 5000 lux neemt de ver
lichtingssterkte binnen dus af van 900 lux voor het raam tot
60 lux op een afstand van 3 m. Op een afstand van 1 m van
het venster is de verlichtingssterkte al tot 300 lux gedaald. Een
iets gunstiger lichtverdeling wordt verkregen in een werkruimte,
waar de ramen zich in twee zijwanden bevinden. Ook dan zijn
er echter nog plaatsen van het werkvlak (op afstanden van meer
dan 3 a 4 m van de ramen), waar de verlichtingssterkte minder
dan 300 lux bedraagt. Een aanvulling van de dagverlichting met
kunstlicht is dus in vele gevallen noodzakelijk. In ruimten, waar
door middel van shed-daken in de verlichting wordt voorzien,
kan een zeer gelijkmatige verlichting worden bereikt en is> in het
algemeen bijverlichting niet noodzakelijk.
De bovengenoemde getallen voor de verlichtingssterkte zijn ge
baseerd op een verlichtingssterkte in de open lucht van minstens
65
300 lux
Fig. 1.
Verlichtingssterkte in functie van de afstand tot het
raam voor gedeeltelijk belemmerde ramen. Verlichtings
sterkte in de open lucht 5000 lux.