Enerzijds biedt dit voordelen, anderzijds is de kans op hinderlijke
schaduwen en reflecties op het werkvlak groter. De reflecties tre
den eerder op bij horizontale stand van de tekenborden dan bij
verticale stand. In het laatste geval schermen de borden bovendien
de zich vóór de tekenaar bevindende lichtbronnen af voor de
directe waarneming; echter is het probleem van de schaduw
vorming hier moeilijker op te lossen, omdat de zich vóór de teke
naar bevindende lichtbronnen nagenoeg niet kunnen bijdragen tot
de verlichting van zijn bord. De vereiste verlichtingssterkte kan
slechts worden verkregen bij voldoende grote afstand van de
tekenborden; dus kan een belangrijk gedeelte van het plafond tot
de verlichting van ieder der borden bijdragen (fig. 3).
Bij het aanbrengen van een kunstverlichting kan men uitgaan
van verschillende wijzen van verlichting, waarvan wij hier noemen:
a. de directe verlichtinghet op het werkvlak vallende licht is
voor 90 a 100 direct licht en voor 100 indirect licht;
b. de gemengde verlichting: het op het werkvlak vallende licht is
voor 4060 direct en voor 6040 indirect licht;
c. de indirecte verlichtinghet op het werkvlak vallende licht is
voor 010 direct en voor 10090 indirect licht.
Vanzelfsprekend zijn nog verschillende tussengevallen mogelijk.
De onder c. genoemde methode geeft een gelijkmatige verlichting
van het werkvlak. Om een gemiddelde verlichtingssterkte van 300
lux op het werkvlak te krijgen in een zaal met afmetingen van
10 X 5 X 4 m, moet de helderheid van het plafond ongeveer 3,5
maal die van het tekenbord (wit papier) zijn. Deze helderheids
verhouding veroorzaakt nog geen verblinding. Het verlichtings-
rendement bij indirecte verlichting is ongeveer 0,2 (voor een ireflec-
tiefactor van het plafond van 0,7 en van de wanden van 0,5),
d.w.z. dat men een lichtstroom moet installeren, die 5 maal zo groot
is als de totale lichtstroom op het werkvlak. Bij directe verlichting
is het rendement ongeveer 0,4, dus tweemaal zo hoog als bij de
indirecte verlichting. Echter is de kans op hinderlijke schaduwen
in dit geval vrij groot. Zowel uit lichttechnisch als uit economisch
oogpunt biedt in vele gevallen de onder b. genoemde methode,
waarbij ongeveer de helft van het licht direct op het werkvlak valt
en een gedeelte van de andere helft na reflectie aan het plafond
en de wanden het werkvlak bereikt, voordelen. Wordt deze
methode toegepast voor gloeilampenverlichting, dan kan men de
gloeilampen aanbrengen in diffuserende ballons, die aan pendels
tegen het plafond zijn bevestigd. De helderheid van de ballons
mag niet groter zijn dan 0,3 kaars/cm2. Voor een ballon met een
diameter van 40 cm is dan de maximale lichtstroom 4800 lm;
hiertoe is een gloeilamp van 300 Watt nodig. Bij het ontwerpen
van een verlichting, moet men enerzijds rekening houden met de
68