relatie tussen de cultuurhoogte van een Volk en het werk van
zijn landmeters had met de landmeetkunde geen onmiddellijke
aanraking. Mr. S. J. Fockema Andreae, wiens Geschiedenis van
de Nederlandse Kartografie13) vooralsnog de enige populaire
inleiding is tot de studie van Nederlandse landmeters en karto-
grafen, is van huis uit historicus, doch schreef reeds over Oud
hollandse geodeten, toen velen van ons nog met de hoepel speel
den, en zijn metrologische studie over de Rijnlandse roede, waarbij
hij gebruik maakte van een landmeting uit het jaar 1330,
zou een sieraad zijn in een der Nederlandse landmeetkundige tijd
schriften. Om nog even bij deze Mr. S. J. Fockema Andreae te
blijven: ieder onzer, die voornemens zou zijn, wat meer van
Ortelius of Sgrooten, Mercator of de familie Blaeu te weten te
komen, zal goed doen bij deze kenner-bij-uitstek om bibliografische
gegevens aan te kloppen.
Wanneer wij nu weten, dat Jacob van Deventer zijn stadsplatte
gronden zeer vermoedelijk alle door meting heeft verkregen en
dat deze op schaal zijn vervaardigd, dan danken wij deze weten
schap (en trouwens alles over het leven en werken van deze
grote landmeter) in de eerste, plaats aan archiefonderzoekers
van het slag van mr. B. van 't Hoff, die in een bibliografie van
meer dan honderd boekwerken de bronnen tot de studie over
Jacob van Deventer openlegde.
Als wij het voorgaande overzien, zal het wel duidelijk zijn, dat
wij-van-het-Kadaster niet de minste behoefte behoorden te bezitten
tot het plaatsen van enige schoolmeesterachtige opmerkingen aan
het adres van Mr. S. J. Fockema Andreae en Mr. B. van 't Hoff,
gelijk enkele maanden geleden in een recensie in het Tijdschrift
voor Kadaster en Landmeetkunde gebeurde. Er is door onze land
meetkundige kringen op het gebied der geschiedenis van de
Nederlandse landmeterij een grote achterstand in te halen en ik
verheug mij er op, dat het wetenschappelijk gedeelte dezer ge
schiedenis straks zijn kans tot onthulling krijgt, wanneer dit tot
onderwerp ener dissertatie wordt gekozen door een aanstaande
Doctor in de Geodesie. Voor een populaire doch verantwoorde
behandeling van ons onderwerp behoeven we echter niet te wach
ten tot de promotie van een Geodetisch Ingenieur, en zo moge
dan hieronder een aantal bijdragen volgen die zonder pretenties
geschreven zijn en alleen beogen, de lezers wat nader te brengen
tot de Nederlandse beoefenaren der landmeetkunde uit de eeuwen
tussen 1300 en de jaren na de Franse revolutie.
3. Over prae-kadastrale grondboekhouding*
Enige jaren geleden las ik bij het doorsnuffelen van de Resolutie
boeken van de stad Amersfoort enkele besluiten uit het jaar 1602,
welke enig licht verspreiden over sommige werkzaamheden, die
38
13) Mr. S. J. Fockema Andreae, Geschiedenis der Kartografie van Nederland.
's-Hage 1947.