zijn zelf alle dagen betrokken bij het onderhoud van zeewerende
dijken en hebben daarin wel degelijk een inzicht. Die kritiek op
het beleid van het domeinbestuur is dus niet ongefundeerd. Er
lopen op dit punt allerlei geruchten in de betrokken streek, dat
deze kosten zo hoog zouden zijn geworden niet alleen door toe
vallige omstandigheden, het tegenwerken van de elementen en ook
door het feit, dat men heeft moeten werken onder Duits regime
en dat de bedoeling heeft voorgezeten arbeiders te onttrekken aan
het afvoeren naar Duitsland, het bewaren van baggermateriaal,
enz., maar ook doordat dikwijls op onoorbare wijze met de gelden
zou zijn omgesprongen. De Minister wordt in overweging gegeven,
daarnaar eens een onderzoek te doen instellen door de Centrale
Accountantsdienst. Deze dienst is in het leven geroepen juist om
dergelijke onderzoeken in te stellen.
Thans nog een enkele opmerking over de procedures, die op
het ogenblik gaande zijn tussen de Staat en de betrokken oever
eigenaars. De kwestie van het gebruiksrecht van die gronden
dient voor de Hoge Raad in hoogste instantie. Die beslissing zal
waarschijnlijk binnenkort afkomen en daarna kan dan een tweede
procedure worden gevoerd, die aanhangig is bij de rechtbank in
Groningen, n.l. over de kwestie of inderdaad door de vordering,
die gedurende de bezettingsjaren heeft plaats gehad, deze gronden
het eigendom van de Staat zijn geworden. Dat kan een interessante
procedure worden. Alleen vreest de Heer B., dat velen van ons
het einde daarvan niet zullen beleven. Hij herinnert er aan, dat
in het midden van de vorige eeuw over kwesties betreffende het
recht op aanwas gedurende meer dan 25 jaar tussen de Staat en
de oevereigenaren is geprocedeerd. Tenslotte zijn de oevereige
naren in hét gelijk gesteld, maar gedurende al die jaren heeft het
nuttige inpolderingswerk stilgestaan. Hetzelfde kan men ook zeg
gen van deze inpoldering. Het ingrijpen van de Staat is aan onze
voedselpositie niet ten goede gekomen. De Heer B. betreurt dat,
want het uitgangspunt bij de vordering is juist geweest de voedsel
positie te bevorderen. Het resultaat was averechts. Men had ver
standiger gedaan, die gronden in handen van de oevereigenaren
te laten. Het mooie van deze hele zaak is geweest, dat de Over
heid de gronden aan de oevereigenaren heeft ontnomen, omdat de
productie van de gronden zou worden bevorderd door het uit
geven in kleine bedrijven, maar toen het zover was en men met
de zaak verlegen raakte, heeft men eenvoudig de oude oever
eigenaren de plicht opgelegd die gronden te gebruiken.
Zij hebben die gronden enkele jaren gebruikt, maar door het
met elkaar procederen en de ruzie, die er is geweest en nog is,
heeft de Minister nog nooit een cent in de vorm van huurpennin
gen in het laatje gekregen.
102