is voor de lezerskring van ons Orgaan. Het moge zijn weg tot ons
vinden, omdat het krachtens zijn opzet mede voor ons bestemd
blijkt te zijn. Het keurig uitgevoerde boek, smaakvol gebonden
in een stevige band van donkerrood linnen, wensen wij in veler
handen!
D. DE VRIES.
II. Strijd om de grond in het lage Nederland,
door Dr R. H. A. Cools.
Onder deze titel verscheen eind 1948 bij Nijgh en van Ditmar
N.V. een boek, dat verhaalt op welke wijze wij het kapitale be
drag van rond 425.000 ha cultuurgrond, na vier eeuwen van wis
selende maar onafgebroken strijd, aan onze bodem wisten toe te
voegen. Ons interesseert vooral wat de schrijver mededeelt over
de wijze van verkaveling van de diverse bedijkingen, inpolderin
gen en droogmakerijen. Dit onderwerp vormt natuurlijk slechts
een klein onderdeel van het boek. Door het aanhalen van enkele
voorbeelden hoop ik belangstelling voor dit boeiend geschreven
werk te wekken. De eerste bedijkingen werden door particulieren
uitgevoerd en wel in hoofdzaak door vertegenwoordigers van de
handel uit de grote steden, bij wijze van geldbelegging en hoop
op winst. Ze werkten samen tot het moment dat de gronden droog
vielen. Wanneer hun dan naar gelang van hun deelname een aan
tal kavels grond door het lot toeviel, ging een ieder zijns weegs.
De kwaliteitsverschillen van de grond (de waardering hiervan
geschiedde soms in enkele dagen), noopten tot het combineren
van de goede met de slechte gronden en zo hadden b.v. de gebroe
ders Van Oss het hun toegewezen aandeel in de Beemster (1612)
op maar liefst 24 verschillende plaatsen over de polder verspreid
liggen i).
De XVIIIde eeuw bracht o.a. de Lodewijkspolder op Zuid-
Beveland (thans Wilhelmina-polder geheten). Deze onderneming
vertoonde een essentieel onderscheid met haar oudere zusters,
doordat de gronden na indijking niet naar gelang de financiële
deelname der consorten, onder deze verdeeld, maar als één bedrijf
door hen gezamenlijk in beheer genomen werden.
De verkaveling van de gronden in de Wieringermeer (1930),
110
In Bedijkingen voorheen en thans" wijst Ir M. F. Visser op de juistere
verkaveling van de Schermer in 1631. Daar werden „,de cavels afgestoken in
15 morgens Schermer-Meers landmate, hartlant (de slooten daarinne niet ge
meten"), waarvan 2 blokken naast elkander gelegen tegelijk werden verloot.
De gelijke waarde verkreeg men daar door ,,'t geene sommige cavels, bij neu
trale Luyden, oock nae rijpe examinatie, slechter of beter bevonden werden,
als de ghemeene anderen, nae advenant de mindre of meerdere deucht, met
penninghen te egaleren, m.a.w. door van een middelwaarde uit te gaan en de
betere kavels te laten bijbetalen en aan de slechtere een toegift te verstrekken.
Zo werd hier dus in tegenstelling tot de Beemster geen kiem gelegd voor een
latere ruilverkaveling!