„om gheenrehande zaken wil. So help mi God ende al sijn hey-
„lighen. Amen."
Jan Matthyssen geeft dan vervolgens een uiteenzetting over
de in Voorne „na custume" voorgeschrieven maten: 12 duimen
maakt 1 landvoet, 12 landvoeten maken een landroede, 100 roeden
maken een line, 3 linen maken een met (gemet), 2 met een morgen.
Naar het schijnt, werd de landmeter vóór zijn eedsaflegging en
admissie een soort examen (vermoedelijk een te groot woord) af
genomen: „hij en mach sinen dienst niet te recht voeren noch sinen
eedt bewaren, als hij sijn proporciones inder conster niet demon-
strieren en can. Volgens het toen nog ongeschreven recht moest
een landmeter in het bijzonder met de drie volgende zaken volko
men vertrouwd zijn. „Dat eerste dat hy wel ghefundeert sal wesen
in Geometria, dair hy uut sal weten sijn proporciones ende prin-
cipio ende die figuren kennen.''
Ten tweede moest hij bezitten „rechtvairdighen instrumenten,
mede te groten (de grootte bepalen) dat erve ende andere zaken
diemen byder roeden meten ende leveren moet, om ygheliken recht
te doen ende tsijn te bewysen." Ten derde moest hij grondig be
kend zijn met het plaatselijk gebruik t.a.v. de eigendomsbegrenzin
gen, m.a.w. „dat hy wete, hoemen die groetheit der waterlopen
zal beschicken te landewairt (ten plattelande) ende inder steden
tusschen twyer mannen erve, ende sonderlinghe (in het bijzonder)
tusschen der luden tymmeringhe inder steden, ende naden hair-
comen ende lope te landewairt ende inder steden die sceyden."
Kon de landmeter der middeleeuwen zijn wiskundige kennis op
doen aan de kapittelscholen, meer speciaal aan die enkele, waar
het onderwijs een „quadrivium" omvatte arithmetica,. geometrica,
astronomia en musica), voor het overige was hij overgeleverd aan
de traditie van het beroep, gelijk dit bij andere vakken in de mid
deleeuwse gildenmaatschappij óók het geval was. Dat wil dus
zeggen, dat ook de landmeter zijn meesterschap zal hebben geleerd,
door practijkjaren bij een reeds gevestigde beroepsgenoot en het is
niet onmogelijk, dat de codificatie van het plaatselijke gebruik op
het gebied van de grondeigendom door Jan Matthyssen mede is
geschied ten dienste van de Voornese landmeters. Want in een
groot aantal vragen en antwoorden gaat de schrijver in op de ver
scheidenheid der facetten van dit onderwerp.
B.v. Vraag: Hoemen lant sculdich is te meten, ende te leveren
erve, als die vercoft (verkocht) is, die mit wateringhen ende dilven
ombeheynt is? Die antwoirde: men sal dat lant ende erve meten
byder roeden, ende bewysen dei groetheit dairoff mit die helftscei-
dinghe vanden dilven ende wateringhen, dairt alom mede beheynt
is. Ende die groetheit sal men roede roede ghelijc betalen, ende al
dat also mitter roeden bewijst wort."
Ook te Amsterdam een rooi- en landmeter?
Niet alleen in de besproken landstreken waren in de 15e eeuw
133