sen beschrijven ende het verschil ofte distantie derselver meten sal welck tevoren noyt gesien en is gheweest". Hieruit kon men o.a. leren, hoe men na meting van een basis en verder door een stelselmatig opgebouwd net van driehoeken tot de samenstelling van een vrij nauwkeurig kaartbeeld kon komen. Als practisch voor beeld verrichtte Gemma Frisius, met behulp van uiteraard nog betrekkelijk primitieve instrumenten, een driehoeksmeting op de torens van Antwerpen en Brussel. Met de lijn Antwerpen Brussel als basis mat hij de hoeken met de torens van Lier, Meche- len en Leuven en gaf vervolgens toereikende verklaringen, om uit die metingen de verlangde resultaten te berekenen. ,,Op die wijze" aldus Gemma, „zou men zeer gemakkelijk de onderlinge positie der plaatsen van een geheel Rijk kunnen opnemen, berekenen en in kaart brengen70Het zal wel duidelijk zijn, dat de bere kening geen zin zou hebben, wanneer de kartering niet op schaal geschiedde. Het wil mij voorkomen, dat bij de door Gemma Fri sius ontwikkelde en door Jacob van Deventer toegepaste methode, het gebruik van de kaartschaal een onafscheidelijke voorwaarde moet worden genoemd. De schaal als zodanig wordt door Gemma niet uitdrukkelijk genoemd. Dit pleit dunkt mij voor de onder stelling dat het gebruik van de kaartschaal in 1533 reeds algemeen bekend was. Eenvoudige Duitse „landtmosse" kenden omstreeks 1400 de schaal reeds* Bedoelde onderstelling blijkt ook al uit de hier vóór genoemde volgroeide transversaalschaal, omstreeks de jaren 1550 bij de Duitse professor Hommel uit Leipzig in gebruik. Er is echter een nóg ouder bericht bewaard gebleven, en dat doet ervaren, dat de schaal als evenredige verkleining van het terrein reeds omstreeks 1400 werd gebruikt door de onontwikkelde Duitse landmeters, die belast waren met de opmeting van het door de Ridders der Duitse Orde veroverde gebied in het vroegere Oost- Pruisen. Dit leert ons de handleiding voor het berekenen van de oppervlakte van grondstukken (in die tijd hoofdzaak van het landmeten), in de literatuur bekend als de Geometria Culmensis; een verhandeling uit de tijd van de Grootmeester der genoemde Orde, Conrad von Jungingen (13931407). 71 166 70) J. Keuning, Monumenta Cartographica, Het Boek jg. 19331934 blz. 333. Mr. B. van 't Hoff, De Nederlandsche gewestelijke kaarten en stedeplatte gronden, vervaardigd door Jacobus van Deventer, Nederlandsch Archievenblad jg. 1939—1940, blz. 21. C. Ekama, Verhandeling over Gemma Frisius den eersten grondlegger tot het bepalen van de lengte op zee; Verhand. Ie kl. Kon. Ned. Instituut v. Wetenschappen, dl. 7 (1825) blz. 252. 71) Moritz Cantor00), t.a.p. blz. 151. (Volgens Dr. Joh. Tropfke, ,,Geschichte der Elementarmathematiek", Berlin 1921, is deze Geometria Culmensis het eerste

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1949 | | pagina 10