2. Op de kijker van een theodoliet zit een reversieniveau met onderling evenwijdige richtlijnen. a. Bestaat er bij het uitvoeren van een waterpassing een prin cipieel verschil tussen dit instrument en een waterpasinstru ment met reversieniveau? b. Is waterpassen uit het midden met dit instrument noodzake lijk om bij een doorgaande waterpassing de fout door niet- voldoen aan de hoofdregelingsvoorwaarde te elimineren? Mo tiveer Uw oordeel. c. Hoe regelt men het op de hoofdvoorwaarde? d. Welke fouten elimineert men door waterpassen uit het midden? 3a. Waarom zet men bij de oppervlaktebepaling met de compen- satiepoolplanimeter de pool in het verlengde van de lengteas van het perceel? b. Waarom gebruikt men de planimeter bij voorkeur niet met de pool binnen de figuur? Eenvoudige landmeetkundige berekeningen. 8 April 1949. 9.30 12.00 Richtingsmetingen: Gegeven coördinaten: In 615 naar zuideinde 1 0.00.00 617 284.33.70 In 617 naar 615 0.00.00 618 180.73.80 In 618 naar 617 0.00.00 619 193.86.00 620 242.18.10 In 619 naar 618 0.00.00 620 273.22.20 In 620 naar 618 0.00.00 619 24.88.60 622 161.49.00 In 622 naar Zuideinde 5 0.00.00 595 63.78.70 620 87.07.70 b. Het voetpunt en de lengte van de loodlijn uit punt 595 neergelaten op de meetlijn Zuideinde 1 Zuideinde 5 a. De coördinaten van de pun ten 617, 618, 619, 620, 622. Gevraagd: 620—622. 37762,55 15573,58 36847.34 16527,25 38095,30 17349,78 37467.35 17719,30 184 IOt

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1949 | | pagina 28