Staten de inrichting vast van de in iedere provincie bestaande
provinciale planologische diensten. Het streekplan, dat door deze
diensten wordt voorbereid, moet door Ged. Staten worden vast
gesteld (art. 615). Als een streekplan van kracht geworden is,
brengen de raden der bij het plan betrokken gemeenten hun plan
nen daarmee in overeenstemming (art. 18).
De kosten, gemaakt voor de voorbereiding, vaststelling, wij
ziging en intrekking van streekplannen komen ten laste der be
treffende provinciën (art. 2728).
De openbare lichamen, rechtspersonen en natuurlijke personen
zijn verplicht op verzoek van de Minister aan de Directeur R.N.P
tijdig mededeling te doen van voorgenomen grondaankopen en
werken (art. 30). Het is verboden grond aan te kopen of een
werk uit te voeren nadat daartegen door de Minister bezwaar is
gemaakt (art. 3033).
Voorzitter, leden vaste commissie R.N.P., Directeur en amb
tenaren van de dienst hebben vrije toegang tot alle terreinen en
gebouwen, met uitzondering van woonhuizen (art. 34).
Het Nationale Plan wordt geacht in voorbereidinq te zijn van
27 Aug. 1942 af (art. 36).
In het hierbij fragmentarisch besproken wetsontwerp is getracht
te voorzien in de leemte, ontstaan door het vervallen van de
uitvoeringsbeschikkingen (krachtens de wet Bezettingsmaat
regelen I).
De tijdens de bezetting vastgestelde regeling is zo getrouw mo
gelijk gevolgd. Het wetsontwerp beoogt dus slechts de legalisatie
van de bestaande toestand.
De ruimtelijke ordening" vormt een der studie-objecten van de
Staatscommissie onder voorzitterschap van prof. mr. dr. G. van
den Bergh, die een herziening van de Woningwet voorbereidt.
Er is reden te verwachten, dat het rapport van deze Commissie
vóór 1 Januari 1950 zal worden uitgebracht.
Het verdient aanbeveling, de werkingsduur van deze voorlopige
regeling inzake het N.P. en de streekplannen aan een termijn te
binden. Gelet op de tijd, die nodig zal zijn voor de voorbereiding
en behandeling van het op dat rapport te baseren ontwerp, wordt
de wet op 1 Januari 1952 vervallen verklaard (art. 37).
De onteigening in de Wed eropbouwwef (II)
In het Voorlopig Verslag, betrekking hebbende op de tijdelijke
voorzieningen ten behoeve van de wederopbouw en de bevor
dering van de bouwnijverheid, (zie het artikel in dit orgaan van
Maart 1949) is ook par. 2 de onteigening aanleiding geweest
tot het maken van vele opmerkingen. Enkele van deze volgen
hieronder:
219