Andere terreinen* Behalve langs de nu besproken bovenrivieren, komen ook grens regelingen voor langs de benedenrivieren, de Wadden en de Lauwerszee, de Friese meren, het IJsselmeer en langs enkele oude Rijkswegen. De aanwassen in de rivieren* Volgens oud-Hollands recht kwamen deze meestal aan de eige-- naar van het oeverland. Dit wordt in geval geen kribben ge legd zijn regel volgens het wetboek van Louis Napoléon, de C.N. en thans het B.W. (art. 651 en 652). Voor deze aanwassen, waar ook ontstaan, geldt dat zij natuur lijk, langzamerhand en ongemerkt moeten aangroeien, willen zij aan de eigenaren van het oeverland komen. Art. 9 van de Publicatie van 1806 kent bij aanleg van kribben de aanwas toe aan degene, die de werken bekostigt. Na de in voering van de Rivierenwet legt alleen de Staat kribben aan en verkrijgt dan ook de aanwas. Van de uitvoeringsvoorschriften welke onder de werking van de Publicatie van 1806 zijn gegeven ten aanzien van oeverconsta teringen of grensregelingen noemen wij: le: De Resolutiën van 11 Mei 1854 no. 95 Domeinen en van 25 Juli 1857 no. 31 Domeinen, waarin wordt voorgeschreven, dat wanneer Waterstaat de aanleg van kribwerken nodig oordeelt, aan de eigenaren van het oeverland wordt gevraagd, of zij bereid zijn die kunstwerken voor hun rekening aan te leggen en zo neen, hun een verklaring te vragen, dat zij hiertoe ongenegen zijn. Tevens behoort door de Waterstaat de toestand van de oevers voor de aanleg der werken geconstateerd en in kaart gebracht te worden. De eerste oeverconstateringen werden dus opgemaakt door ambtenaren van de Rijkswaterstaat, maar meestal werd hier weinig zorg aan besteed, zodat de scheiding later zo goed als on mogelijk op het terrein of op de kaart uit te zetten is. 2e: De ook nu nog geldende circulaire 911 (Aanschrijving van de Minister van Financiën van 23 Maart 1866, no. 84 Reg. en Dom. De uitlegging van genoemde circulaire aangaande de eigendom van rivieroevers, wordt in de nieuwe circulaire niet meer gevolgd, maar uitdrukkelijk wordt vermeld, ,,dat de Staat geen aanspraak maakt op land, dat regelmatig met gras, rijs- of griendhout, riet of biezen is begroeid. De oeverlijn mag dus nooit verder land inwaarts worden gebracht dan de lijn waar de regelmatige be groeiing ophoudt". De geconstateerde oever moet meetkundig worden verbonden aan het driehoeksnet der rivierkaart. 3e: Circulaire 1156 (Aanschrijving van de Minister van Finan ciën d.d. 22 April 1896, afd. Reg. no. 26). 236

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1949 | | pagina 8