Deze circulaire is nog steeds van kracht ten aanzien van Rijks- rivierwerken, welke zijn aangelegd voor het in werking treden der Rivierenwet en wordt ook nu nog herhaaldelijk toegepast. De circulaire begint met de woorden: Overwegende dat het wen- schelijk is, de landmeters van het kadaster, belast met het tech nische werk der oeverconstateringen, ook te doen onderhandelen met de eigenaren van het oeverland voor het verkrijgen hunner medewerking tot die regelingen, enz/' In overeenstemming hiermede wordt in par. 4 aan de landmeter opgedragen: ,,de oeverlijn in overleg met de eigenaren van het oeverland te constateren." De meeste bepalingen dezer circulaire zijn analoog aan die van haar voorgangster. Nieuw is echter, dat de landmeter, in overleg met de eigenaren van het oeverland en onder voorbehoud van de goedkeuring van de Minister, bochtige oeverlijnen door rechte lijnen mag vervangen. Hiermede wordt dus naast het begrip oeverconstatering ingevoerd de grensregeling. Tenslotte wordt in par. 17 eveneens als nieuwe bepaling voorgeschreven, dat de oeverconstatering of grensregeling ka dastraal toegepast moet worden. Voordien was dit niet steeds geschied en hierin is een van de redenen gelegen waarom grote voorzichtigheid geboden is, zodra bij kadastrale metingen, grenzen langs rivieroevers in aanraking komen. Het veldwerkarchief is dan niet altijd volledig. Uitvoeringsvoorschriften betreffende de Rivierenwet. Toen in 1908 de Publicatie van 1806 werd ingetrokken en ver vangen door de Rivierenwet, kwam de noodzakelijkheid van nieuwe voorschriften. De Rivierenwet, waarvan de volledige naam luidt: ,,Wet van den 9den November 1908, tot verzekering van den goeden staat der voorname rivieren en stroomen des Rijks", bestaat uit vijf hoofdstukken. Het derde hoofdstuk omschrijft de bevoegdheden van het Rijk bij aanleg en onderhoud van werken in het zomer- en winterbed en regelt de verplichting tot schadevergoeding. In de Publicatie van 1806 werd aan de eigenaar van het oever land de keuze gelaten, of hij de nodig geoordeelde werken op eigen kosten wilde laten aanleggen, öf de uitvoering aan de Staat overlaten. De Rivierenwet geeft allèèn aan de Staat de bevoegd heid tot kribaanleg. In het vierde hoofdstuk, dat voor ons van het meeste belang is, worden de rechtsgevolgen geregeld van aanleg van kribben e.d. door het Rijk, ten opzichte van de gerechtigden tot het oeverland. Deze komen in hoofdzaak hierop neer, dat bij aanleg van Rijks- kribben de eigenaar van het oeverland het recht van aanwas ver liest, doch in eigendom verkrijgt de strook, gelegen tussen de oever- lijn en de lijn van begroeiing. (Dit is dus de strook, die formeel Rijkseigendom was, doch in werkelijkheid in bezit was bij de eigenaar van het oeverland). 237

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1949 | | pagina 9