meer dan 225 dagen per jaar dienst doet, dan wordt hij aangesteld op maandloon. Bij de landmeetkundige dienst zullen in 1950 werkzaam zijn: Landmeters 190; Landm. ambtenaar A 130; Landm. ambtenaar 130; Tekenaars 110, benevens een aantal arbeidscontractanten. Deze verdeling is niet onredelijk als men bedenkt, dat slechts in bepaalde gevallen een gedeelte van het terreinwerk van de landmeter aan lagere ambtenaren kan worden overgedragen. Het grote aantal tekenaars, dat de laatste jaren in opleiding is ge nomen, doet verwachten, dat in de toekomst zonder dat het even wicht tussen veld- en kantoorwerkzaamheden zal worden ver stoord, het aantal ambtenaren belast met werkzaamheden te velde, geleidelijlk nog kan worden vergroot. De behandeling in de Kamer geschiedde in een zeer snel tempo. De Heer Ritmeester, aan wie een extra-spreektijd van vijf mi nuten werd toegekend, had daardoor nog gelegenheid, een enkel woord te zeggen over de personeelsformatie van de kadastrale dienst (zie blz. 1194 Handelingen 21 Dec. 1949) De Minister zegt, dat er op het ogenblik zijn 190 landmeters en 330 middel bare ambtenaren en tekenaars. Hier is een misverstand gerezen, omdat in de begroting ook zijn opgenomen 15 adjunct-landmeters. Deze dienst is beslist topzwaar; men heeft veel te veel landmeters, waar men met middelbaar-technisch personeel zou kunnen vol staan, dat ook op de hoogte is van de landmeetkunde. Ik verzoek de Minister deze zaak nader onder het oog te zien. De Heer Hofstra deelde mede (blz. 1197 ib.) dat hij over het Kadaster niet zal spreken, aangezien dit onderdeel door zijn frac tiegenoot de Heer Schermerhorn zal worden behandeld. Prof. Dr. Ir. W. Schermerhorn sprak als volgt: (blz. 1199 Han delingen 21 Dec. 1949) Mijnheer de Voorzitter! Hetgeen in de Memorie van Antwoord op blz. 23 is opgemerkt ten aanzien van de organisatie van het personeel bij de Kadastrale Dienst, geeft ons aanleiding tot een opmerking van principiële aard. In de landmeetkunde ziet men de normale ontwikkeling in de techniek, d.w.z. de wetenschappelijke vorming der beoefenaren neemt qualitatief toe. De opleiding tot landmeter, aanvankelijk vóór 1917 een zuiver ambtelijke, geschiedde van 1917 tot 1934 op de landmeterscursus van 3J/£ jaar in Wageningen en van 1934 tot 1948 aan de Technische Hogeschool in Delft. In dat laatste jaar werd het diploma van geodetisch ingenieur aan de Techni sche Hogeschool ingesteld. Dat is de bekroning van een geleide lijke ontwikkeling in de vorming van landmeters. De consequentie hiervan moet echter zijn, dat deze ingenieurs een eigen taak krij gen, in overeenstemming met hun opleiding» Wij zien dus op de duur een belangrijke verschuiving van taken van de hogere naar 15

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1950 | | pagina 15