de middelbare en lagere categorieën* De consequentie van de in trede van de ingenieurs in de Kadastrale dienst zal zijn een toe name van de betekenis en het aantal van de middelbare technici en een verbetering van hun opleiding. Wij kunnen ons echter niet aan de indruk onttrekken, dat de leiding van de Kadastrale Dienst tot die gevolgtrekking vooralsnog niet bereid is» Zijn wij goed ingelicht, dan is men eerder geneigd het peil van de C.T.O.- opleiding te verlagen dan te verhogen. Voor zover de landmeet kundige ambtenaren velddienst verrichten, wordt er in de Memorie van Antwoord bij herhaling en met zorg op gewezen, dat hun daartoe door de landmeter aanwijzingen worden verstrekt» In de algemeenheid moge dit juist zijn, doch er is een hoeveelheid veld werk, dat niet meer dat des ingenieurs is» Daarom zal in de toe komst het accent dienen te verschuiven in de richting van een groter aantal middelbare technici. Wanneer ik op het ogenblik de formatie aanzie, dan meen ik, dat hieraan nog in onvoldoende mate gevolg is gegeven. Belangrijker is echter, dat men door een verbeterde opleiding een deel van de lagere ambtenaren in de categorie der middelbare ambtenaren moet brengen. Op de duur zal men er toe moeten komen dit onderwerp te brengen op het peil van het middelbaar technisch onderwijs en misschien zelfs deze scholen voor dit onder wijs gebruiken. Ik ben mij volkomen bewust, dat dit alles niet mogelijk is van vandaag op morgen, maar het gaat mij om de strekking, die er in de organisatie van de Kadastrale Dienst ligt. In verband daarmede zou ik gaarne van de Minister de toezegging ontvangen, dat hij bereid is de ontwikkeling van de personeelsorganisatie in die richting te sturen, die de logische consequentie is van de instelling van het diploma van geodetisch ingenieur, welk diploma door niemand meer dan door mij wordt toegejuicht. Anderzijds staat echter voor mij vast, dat men niet aan de ene kant de top kan doen stijgen en aan de andere kant de zaak laten zoals zij is, en aldus in het midden een soort vacuum" doen ontstaan. Een dergelijke ontwikkelingsgang komt ongetwijfeld ook ten goede aan de hoge eisen, die nu en ook in de toekomst zullen worden gesteld bij het werk van de ruilverkaveling. Er wordt in de Memorie van Antwoord door de Minister, ik zeg wel niet te gemakkelijk, in het vooruitzicht gesteld, dat er in de toekomst 15.000 ha per jaar zullen kunnen worden bewerkt. Uit vakkringen zijn ook geluiden te horen, volgens welke dit niet zo eenvoudig zal gaan met de organisatie, zoals zij op het ogen blik werkt en dat men er waarschijnlijk niet dan met de aller grootste moeite in zal slagen dit oppervlak te bereiken. Door te werken in de richting, hier door mij aangegeven, n.l. het versterken van het middelbaar element, niet alleen wat betreft het aantal, maar vooral ook in zake de kwaliteit, zal men een 16

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1950 | | pagina 16