1948 aan de Minister van Financiën verzocht, haar verlof buiten bezwaar van den lande te verlenen voor de tijd van twee jaren, zulks wegens een voorgenomen verbintenis bij het Vrouwenkorps van het Koninklijk Nederlands-Indisch leger als tekenaar bij de Cartografische Dienst. Toen de Minister het gevraagde verlof weigerde, verzocht zij om eervol ontslag m.i.v. 16 November 1948. Hierop werd geant woord, dat ontslag zou worden verleend, indien zij vóór 16 Nov. 1948 de kosten harer opleiding ad 1500,had terugbetaald aan het Rijk. Na storting van deze som verkreeg zij het begeerde ontslag. Zij ging echter in beroep bij de Ambtenarenrechter. (De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep drukten wij af in dit Orgaan van September 1949, blz. 213). ,,De les, welke deze procedure ons o.m. heeft geleerd", zo eindigt de juridische medewerker zijn bespreking, ,,is deze, dat weliswaar de overheid via de eenzijdige aanstellingsdaad vermag een ambtenaar te benoemen, maar dat zij niet in staat is, ook rechtens niet (behoudens enkele uitzonderingen), een ambtenaar tegen zijn wil in dienst te houden. Tegenover de eenzijdige aan stelling staat dus de eenzijdige opzegging door de ambtenaar, welke aan weinig regels is gebonden (opzeggingstermijn). Wil de overheid daarentegen de ambtelijke dienstverhouding beëin digen, dan vindt zij tal van regels op haar pad, welke zij in acht heeft te nemen om tot beëindiging te komen. Een interessant punt om aan een nadere beschouwing te onder werpen, wanneer het gaat over de vraag, of in wezen de ver houding werkgeverwerknemer (nog) wel zo veel verschilt van die tussen overheid en ambtenaar Het ontwerp Pachtwet der Commissie Pachtwetgeving, door ons aangekondigd in het Mei-nummer van dit Orgaan, is door Mr. L. de Vries uitvoerig besproken in het maandblad van de Neder landse Pachtraad ,,de Pacht", no. 5, Mei 1950, blz. 130. In het April-nummer van evengenoemd maandblad, blz. 98, verscheen van de hand van de Hoofdredacteur Dr. Ir. M. Boerendonk een artikel, getiteld: „Een voorbeeld van systematische schatting in het verleden", welk artikel in verkorte vorm weer geeft, wat voorkomt in een kadastraal geschrift van 1833. Toen wijdde de Hoofdinspecteur van het Kadaster, Jhr. I. C. R. van Hoorn van Burgh, een beschouwing aan de kadastrale uitkomsten in Zuid-Holland, waaruit blijkt, dat men bij de invoering van het kadaster het als een noodzakelijkheid beschouwde, de waarderin gen te baseren op de marktprijzen der landbouwproducten en op de pachtprijzen, beide over een aantal jaren berekend (ongebouwde eigendommen 18161826). Het artikel geeft ons een eeuw-oud 157

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1950 | | pagina 33