Boekbespreking Dr Maria Rooseboom, Bijdrage tot de geschiedenis der instrumentmakerskunst in de Noordelijke Neder*- landen tot omstreeks 1840* (Mededeling no. 74 uit het Rijksmuseum voor de Geschiedenis der Natuur wetenschappen te Leiden, 1950; 156 blz.). Het lijkt zo op het eerste gezicht ietwat vreemd, dat wij in een vaktijdschrift voor landmeetkundigen als ons Orgaan de aandacht vestigen op een bijdrage voor de geschiedenisbeschrijving der Nederlandse instrumentmakerskunst. Bij het lezen van het woord „instrumentmaker" denken wij-van-het-Kadaster zeker niet in de eerste plaats aan hen, die de vele hulpwerktuigen maakten, waar van wij ons bij onze arbeid bedienen. De ontwikkeling der mo derne maatschappij met haar nog steeds zich uitbreidende spe cialisatie heeft immers ook de afstand tussen de ontwerpers en vele makers van het landmeetkundig instrumentarium aan de ene kant en de gebruiker ervan aan de andere zijde onoverbrugbaar vergroot. Niet altijd echter heeft deze kloof bestaan: er is een tijd geweest, waarin de landmeter zijn eigen eenvoudige instru menten maakte, dan wel zich voorzag van de hulp van een instru mentmaker, die op aanwijzing van de landmeetkundige de nodige meet- en kaarteergereedschappen vervaardigde. De bronnen tot de kennis dezer instrumentmakerij zonder instrumenten geen landmeetkunde liggen wijd verspreid en mej. dr Rooseboom, directrice van het Rijksmuseum voor de geschiedenis der natuur wetenschappen aan de Steenstraat in Leiden, kunnen wij dank baar zijn dat zij met zoveel volharding een groot deel dezer bron nen voor ons opspoorde en de resultaten van dit speurwerk neerlegde in een biografisch woordenboekje over oud-Nederlandse instrumentmakers. Voor onze professie is het van belang, dat mej. Roosebooms studie ons doet ervaren dat vóór en in de Gou den Eeuw nog verschillende landmeters gevonden werden, die tegelijkertijd bekwame instrumentmakers waren. Jan van Call uit Batenburgh werd omstreeks 1644 het landmeterschap van Nijme gen aangeboden: hij was befaamd uurwerkmaker. Cruquius, land meter van Rijnland, maakte voor de opmetingen eigenhandig een Rijnlandse standaardvoet. In 1683 kreeg de Zeeuwse „geadmit- teert Landtmeter ende horlogie maecker" Van Landtschot van de Staten-Generaal octrooi voor een zeevaartkundig instrument. De beroemde Antoni van Leeuwenhoek, in 1632 te Delft geboren, legde in 1669 zijn landmetersproef af. Gerard Mercator, wiens naam onsterfelijk zou worden als kartograaf, was landmeter èn vervaardiger van de observatie-instrumenten die door hem en zijn leraar Gemma Frisius bij hun driehoeksmetingen werden ge bruikt en de financiële basis voor z'n huwelijk vormde z'n instru- 193

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1950 | | pagina 33