Examens N.L.F. 1950
a Landmeettechnicus*
Landmeten en Waterpassen 6 April 1950 15.1516.45.
1. Vanuit een punt A, dat in hoogte boven N.A.P. bekend is,
wenst men de hoogte van E, ongeveer zeven meter hoger dan
A gelegen en op ca 450 m afstand hiervan, door waterpassing
te bepalen. Men heeft hiervoor de beschikking over twee
waterpasbaken en een waterpasinstrument type „alles vast"
dat niet op de hoofdvoorwaarde is geregeld.
Men verdeelt het regelmatig hellende traject in 4 slagen, res
pect. van 100, 102, 115 en 133 m. In de eerste slag plaatst men
het instrument midden tussen de voor- en achterbaak, in de
tweede op 55 m van de achterbaak (47 m van de voorbaak)
en in de derde op 63 m van de achterbaak (52 m van de
voorbaak).
a* Waar moet men in de laatste slag het instrument plaatsen
opdat de fout, ontstaan door het-niet-op-de-hoofdvoor-
waarde-geregeld-zijn van het instrument, onschadelijk
wordt gemaakt?
b* Hoe maakt U de verschillende nulpuntsfouten in Uw baken
onschadelijk?
c* Krijgt men tussen A en E een juist hoogteverschil als bij
een der beide baken het richtvlak van het baakniveau niet
loodrecht op de baak staat? Motiveer Uw oordeel,
d* Welke fouten worden niet geëlimineerd bij de onder a toe
gepaste werkwijze?
2. Hoe regelt men een waterpasinstrument met reversieniveau
voorzien van een hellingschroef op de hoofdvoorwaarde als
de vizierlijn van het instrument niet gewijzigd kan worden?
3. De candidaat gelieve onderstaande vragen kort en zakelijk
zonder bewijs te beantwoorden.
a* Hoe elimineert men bij een compensatiepoolplanimeter de
scheve stand van het rolletje?
b* en hoe bij de schijfpoolplanimeter?
c* Wat is de hoekwaarde van een niveau?
d* Wat is de vizierlijn van een kijker?
e* Waarom leest men bij een theodoliet op twee diametraal
tegenover elkaar staande noniën af?
f* Wat is de noniuseenheid en bereken deze voor het geval
de rand van een hoekmeetinstrument is verdeeld in halve
sexagesimale graden en afgelezen wordt met een nonius,
verdeeld in dertigen,
g* Waarom kiest men bij veelhoeksmeting:
de veelhoek zo gestrekt mogelijk,
234