Enige opmerkingen omtrent een Centrering
door D. K. BLOEMENDAAL.
Na de duidelijke uiteenzetting van Mej. C. A. C. Best over de
berekening van de centrering van Medenblik 1 (zie hiervoor dit
Orgaan van November 1950) is het wellicht gewenst, ook enige
aandacht te besteden aan de meting.
De opgave behandelde een centrering van althans op papier vrij
eenvoudige gedaante. Het spreekt welhaast vanzelf, dat niet alle
centreringen kunnen worden uitgevoerd volgens dit standaardtype.
Immers, het grootste aantal der R.D. punten wordt gevormd door
torens, welke vaak zijn gelegen in de bebouwde kom van stad of
dorp. Voor de bepaling van de onderlinge ligging der stations-
punten moet dan dikwijls een toevlucht worden gezocht in min of
meer ingewikkelde hulpconstructies. Verkenning en meting van
dergelijke centreringen eist een grote mate van inzicht in het doel
en evenzo grote ervaring in het verrichten van de meting. In alle
gevallen zal moeten worden getracht de basis-eindpunten zodanig
te kiezen, dat een zo gunstig mogelijke snijding voor de stations-
punten wordt verkregen.
De meest ideale snijding is vanzelfsprekend de loodrechte, doch
dit is slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk. Grenzen
hiervoor zijn moeilijk aan te geven, in de H.T.W. wordt als
minimum aangenomen zb 25 gr.
Bij de centrering van Medenblik 1 is door het meten van alle
hoeken van de driehoek WOH aangetoond, dat de hoekmeting
voldoet aan hoge eisen van nauwkeurigheid. Basis O. en W. werden
gevormd door driepoten van deugdelijke constructie. In het gat van
de koperen glijplaat, het z.g. Freibergerstoeltje, welke zo'n driepoot
bedekt, past een uitneembaar cirkelvormig plaatje, waarop juist in
het midden een kruisje is geëtst. Voor men met de meting aanvangt,
wordt het midden van dat kruisje door middel van het instrument
van NagelHildebrand overgebracht op het midden van de kop
van een spijkertje in de grond. De plaats van het basiseindpunt,
dus hier Basis O. en W., is dan gedurende de meting verzekerd.
Deze methode van werken biedt de mogelijkheid om na afloop
van de meting te controleren of de plaats van de driepoot identiek
is met die van de oorspronkelijke. Het verdient aanbeveling om
deze controle steeds toe te passen. Bij het meten naar een driepoot
wordt het richtpunt gevormd door een speld, geplaatst in het hart
van het kruisje. Ter oriëntering van de meting wordt op een der
hoekpunten een verre toren ingesteld, bekend in het systeem der
Rijksdriehoeksmeting. Deze oriëntering dient met de meeste zorg
te worden gekozen.
In vele gevallen zal het mogelijk blijken om door het meten van
een tweede oriëntering controle op de juistheid van de verre richt
punten te verkrijgen. In dat geval zal niet alleen de in de berekening
2