Indien dit lid met het aanduiden van de grondbelasting als „uitzonderingsbelasting" bedoelt aan te geven, dat de grond belasting een zakelijke belasting is, welke slechts een vorm van vermogen treft, kan de ondergetekende met de strekking van die opmerking accoord gaan. Uit het zakelijke karakter van de grond belasting valt ook te verklaren, dat de omstandigheid, dat op het onroerend goed een hypothecaire schuld rust, op het bedrag van de verschuldigde belasting evenmin invloed heeft als het bestaan van andere schulden of het aanwezig zijn van bezittingen. De ondergetekende acht zulks niet onbillijk en is integendeel van oordeel, dat het rekening houden met hypothecaire schulden zou leiden tot een moeilijk te motiveren discriminatie in de belasting. Naar aanleiding van de door een lid bepleite herwaardering van de grond herinnert de ondergetekende er aan zoals hij laatstelijk nog deed in de M.v.A. inzake Hoofdstuk VII B van de Rijksbegroting 1950, blz. 10 dat een zodanige herwaardering zeer omvangrijke en tijdrovende werkzaamheden met zich mede brengt. Dergelijke werkzaamheden ter hand te doen nemen op een tijdstip, waarop een stabilisatie van huur- en pachtprijzen nog niet is ingetreden en evenmin op korte termijn kan worden verwacht, acht de ondergetekende niet raadzaam. Kadaster* In de begroting deelt de Minister mede, dat hij er bij voortduring naar streeft om, voorzover mogelijk, werkzaam heden van de landmeters over te brengen naar de landmeetkundige ambtenaren. Gaarne zal worden vernomen welke betekenis mag worden ge hecht aan de woorden „voorzover mogelijk"; wellicht ware aan te geven wat op dit punt sedert Mei 1945 is tot stand gekomen. Met stelligheid kan worden vastgesteld, dat ongeveer 80 van het kadastrale werk verricht kan worden door middelbare ambtenaren. De bewijzen voor deze stelling liggen in de kadastrale bureaux voor het grijpen. De consequentie hiervan is, dat zowel de personeelsformatie bij het kadaster als de opleiding van het personeel daarop moeten worden ingesteld. Het streven van de tegenwoordige leiding is de handhaving van een aloude diensttaak voor een groep hogere ambtenaren, van wie de vele jongeren die taak zeer terecht niet meer in overeen stemming achten met hun academische opleiding. Er wordt thans voortgegaan deze dienst in hoge mate topzwaar te maken, terwijl een ernstige achterstand in de werkzaamheden valt te constateren. Daarbij komt als logisch gevolg, dat de finan ciële eisen voortdurend sterk toenemen. Zo zijn de personeels uitgaven, die in 1948 3.393.368 bedroegen, voor 1951 gestegen tot 5.913.550, d.i. met 75 en dat nog zonder inachtneming van de personeelsuitgaven ten laste van het Departement van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, welke voor de ruil verkaveling in 1948 berekend waren op 235.000, voor 1951 wor- 45

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1951 | | pagina 13