Vlieland en Terschelling in 1942 bij verordening van de Rijks
commissaris bij de provincie Friesland ingedeeld.
Het kan niet worden ontkend, dat deze eilanden, als gevolg van
hun ligging, ten aanzien van de verkeersverbindingen en in econo
misch opzicht in hoofdzaak op Friesland georiënteerd zijn.
Reeds vóór de oorlog waren ze dan ook in verschillende opzich
ten administratief ingedeeld bij de in Friesland gevestigde diensten
(men denke aan de Raad van Arbeid, de Keuringsdienst, de
Onderwijsinspectie, de rechterlijke indeling). - i-C
Daarom is in artikel 2 van bovengenoemde wet bepaald, dat
met ingang van 1 September 1942 de gemeenten Vlieland en
Terschelling deel uitmaken van de provincie Friesland. De be
zettingsmaatregelen te dien aanzien worden geacht nimmer van
kracht te zijn geweest. Het doel is alleen de bezettingsregeling
door een zuiver Nederlandse wet te vervangen.
Oud-Nederlandse landmeters*
In het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde van 1 Febr.
j.l. is een bespreking opgenomen van de hand van de heer Koeman
over de artikelen-serie: Oud-Nederlandse landmeters" door P.
S. Teeling. Nadat een resumé van de inhoud is gegeven, vervolgt
de schrijver aldus: De opmerkingen in deze recensie zullen
zich beperken tot het zakelijk gedeelte. Uitweidingen buiten het
eigenlijke onderwerp (wanneer b.v. de schrijver zijn gerechtvaar
digde geestdrift voor uitbreiding van historisch onderzoek de vrije
teugel laat) laten we voor wat ze waard zijn.
Tot op heden houdt men zich op landmeetkundig gebied slechts
incidenteel bezig met de geschiedenis van het vak. Zelfstandige
onderzoekingen of studies hebben in dat geval vaak als aanleiding:
diepgaande belangstelling in de geschiedenis van de stad, de streek
of het dorp waarbinnen men werkt. In deze reeks artikelen is zeker
geen sprake van incidentele belangstelling. Hier is een toegewijde
speurder op dit terrein aan het woord, die met een grote liefde
voor de historie talrijke belangrijke feiten over de Oud-Nederlandse
landmeters naar voren brengt.
Er zal hier niet gediscussieerd worden over de vraag wat het
directe nut van dergelijke studies is. Sedert een hoogleraar uit
Delft aan Huizinga's „Homo ludens" ook de wiskunde heeft toe
gevoegd als: een spel, door de mens beoefend, bestaat het gevaar,
dat ook het „spitten" in de oude archieven minder serieus genomen
zal worden. En dit toch is zeker niet de opvatting van de recensent,
die, op gevaar af weer door de heer Teeling van „het maken van
schoolmeesterachtige opmerkingen" beticht te worden, graag zijn
mening over de inhoud van de artikelenserie geeft.
Een van de voornaamste verdiensten van het verhaal is wel,
dat de zo verspreid voorkomende en moeilijk toegankelijke stof
ons nu in een prettig leesbare vorm onder ogen gebracht wordt.
De literatuurdocumentatie, die zeer goed verzorgd is, zal zeker
65