35
gaande veranderingen. Gedurende drie eeuwen had het Romeinse Rijk zich geen
zorgen gemaakt over de al of niet uniforme heffing en het percentage van de
door de provincies verschuldigde schattingen. Ieder betaalde naar oude traditie
in natura of in edel metaal zijn belasting. De stadsbevolking en de vrijen vielen
buiten deze schattingen.
Intussen naderde onder Trajanus (53117) het algemene Kadaster van het
Keizerrijk zijn voltooiing. Dit grootse werk was reeds onder Augustus be
gonnen 95
Van het jaar 211 of 217 is ons uit een handleiding van de jurisconsul
Ulpinus de samenstelling van de toenmalige registers bewaard. Er werd daarin
aangetekend: 1. de naam van het stuk grond met aanduiding van de civitas
en de pagus, waarin het is gelegen en de namen van de twee naastliggers;
2. de inhoud in „morgens" (iugera) van de gecultiveerde landen, het aantal
wijnstokken in de wijngaarden, de maaivelden e.d3. de namen, het ras,
de leeftijd en het beroep der slaven; 4/5. de viswaters, de havens etc.; 6. de
naam van huurder of pachter (s).
Hyginus de landmeter leert ons, dat men voor de gronden onderworpen aan
de belasting verschillende voorschriften kent: in enige provincies moet men
een deel van de oogst (1/5, soms 1/7, soms 1/10) storten, elders betaalt men
in zilver. Er is, ook in Pannonie, onderscheid tussen bewerkte velden, weilanden,
wouden etc.
Uit het Romeinse Rijk zijn ons jammer genoeg in een klein aantal en
dan nog beschadigd verschillende belastingkohieren overgebleven, vooral
van de pars orientis. Van deze kent men de datum van het ontstaan niet9'6).
Wel is dit zeker van kadastrale registerfragmenten uit de vijfde eeuw, afkomstig
van de eilanden Thera en Astypalaca, in welke eigenaar, naam, soort van
eigendom en waarde van het domein voorkomen naast de inhoud in latijnse
jugera, het aantal slaven, het aantal stuks vee, de pachters en het totaal der
capita (of misschien wel de belastingsom voor de pachters).
In het kadaster van Tralies geeft men op het eind van elke bezitsopsomming
het aantal roeden.
De stukken bevestigen hoe onvolledig zij dan ook mogen zijn wel
datgene, wat Ulpinus ons in ,,de censibus" mededeelt over de forma censualis.
In 290 of iets daarna werden de grondslagen van de belasting geünificeerd,
althans in een groot deel van het Rijk. (In Afrika b.v. werd het nieuwe
systeem niet ingevoerd.) De naam van die nieuwe belasting van 290 was
capitatio (Gr. X£CpGcXY)Vlti)l) Uit verschceidene Keizerlijke voorschriften van
de IVe eeuw blijkt, dat de basis wordt gevormd door fiscale eenheden, die
men iugum of caput noemt. De iugum, door Diocletianus ingevoerd, was 20,
40 of 60 roeden ploegakker, al naar de kwaliteit van de grond, en van 225
tot 450 olijfbomen, al naar het kleinere of grotere rendement. Guilhiermoz (in
Bibl. École des Chartes 1913) noemt het een unité cadastrale de tenure destinée
a des charges et a des services". In Gallie noemde men elke eenheid voor de
berekening van de belasting caput; in de O. provincies werd slechts de eenheid
der roerende belastingobjecten zo genoemd, terwijl de naam iugum werd gebezigd
voor de onroerende. Hierbij gold in de eerste eeuwen de waarde van één
man twee vrouwen. Later, sedert 386, werd die verhouding 2]/ man 4
vrouwen. T)e annona (grondbelasting) bestond naast de capitato. Elke 5 jaar
werd voor de annona geschat. De belastingeenheid was een stuk grond zo groot,
dat het door één man kon worden bewerkt97).
95) Marquardt et Mommsen, Manuel des antiquités romaines, t. II, 1888,
bl. 231 e.v.
96M. Ch. Tailor, Sur les cadastres dans l'Antiquité et au Moyen age.
97W. Seston, Dioclétien et la tétrarchie I, Parijs, 1946.