Maar de zaak, zo gesteld, is niet juist gesteld. Het bewijs levert de minister zelf, door mede te delen dat binnen enkele jaren zal worden bereikt dat 50 van de veldwerkzaamheden door land meetkundige ambtenaren A en landmeetkundige ambtenaren zal worden verricht, de helft van het werk dus. Op het ogenblik zijn bij de bijhoudingsdienst werkzaam 4 landmeetkundige ambte naren A. Hebben de landmeters het zijn werkelijk niet alleen de jonge ren zo ongelijk wanneer zij zeggen, dat zij geen taak krijgen in verhouding tot hun opleiding, tot de kosten, daaraan besteed, tot het salaris, dat zij toucheren? Daargelaten dan nog, dat niet 50 maar 80 van de veld werkzaamheden aan middelbaar personeel kan worden toever trouwd, personeel, dat bij de ruilverkaveling reeds veel belangrijker diensten verricht. Nu zijn bij de bijhoudingsdienst op het ogenblik 160 landmeters werkzaam en ik herhaal: vrijwel geen landmeetkundige ambtenaren A of landmeetkundige ambtenaren. Worden aan deze landmeet kundige ambtenaren de veldwerkzaamheden voor 50 opgedragen, dan zullen er dus reeds bij dit systeem 80 landmeters voor ander verantwoordelijk werk beschikbaar komen, bij 80 zelfs 128, uit gezonderd natuurlijk degenen, die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken of op andere wijze aan de dienst worden onttrokken. Het komt mij voor dat in de kadastrale dienst wel degelijk be zuinigingsmogelijkheden zitten, meer dan door de minister wordt aangenomen, en ik blijf dan ook ten sterkste aandringen op spoedige wijzigingen. Bij een nieuwe organisatie zal uiteraard rekening moeten worden gehouden met de opleiding van het middelbaar personeel, welke opleiding, wil zij aan redelijke eisen voldoen, zal moeten worden uitgebreid. Thans zijn, naar ik meen, 52 personen in opleiding aan de Centrale Technische Opleiding en ik moge er op wijzen, dat hier, naar het mij voorkomt, een goede gelegenheid voor gedemobili- seerden zou kunnen bestaan om weder een behoorlijke plaats in de maatschappij te gaan innemen. Tenslotte nog enige woorden over de meetarbeiders. Het komt mij voor, dat het juister zou zijn een groter aantal meetarbeiders dan de tegenwoordige 99 als ambtenaar in vaste dienst te nemen en dan vooral ook op jeugdiger leeftijd dan thans als regel geschiedt. De vaste meetarbeiders missen elke promotiekans, anders dan die welke gelegen is in de langzame opklimming van hun loon schaal in groep III van bijlage E van het bezoldigingsbesluit. Zou de minister niet willen overwegen om een meetarbeider, die meer dan 220 meetdagen per jaar maakt, een vaste aanstelling na 3 of 5 jaar in het vooruitzicht te stellen? Bovendien moge ik verwijzen naar de loonregeling en de pro- 82

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1951 | | pagina 14