tens hun opleiding toekomt, en daaromheen de middelbare ambte
naren worden gegroepeerd.
Ik betreur, dat de minister geen aanleiding heeft gevonden, in
te gaan op hetgeen ik gezegd heb over de meetarbeiders van het
kadaster. Naar mijn mening verdienen dezen een betere positie,
en verdienen zij ook vlugger ambtenaar te worden dan thans het
geval is. Ik heb in eerste instantie betoogd, dat zij na een zeker
aantal dienstjaren, bijvoorbeeld 5, in vaste dienst behoren te worden
aangesteld, in het belang zowel van de uitvoering van de dienst
als van henzelf.
De Heer Engelbertink zei hier: ik ben de Minister dankbaar
voor zijn uitvoerige beantwoording van mijn opmerkingen over het
kadaster en de domeinen, maar zijn antwoord geeft mij toch aan
leiding op enkele punten nog nader in te gaan. Ik heb in eerste
instantie opgemerkt, dat ik gaarne zou zien, dat de minister de
kwaliteit van de ruilverkavelingsdienst zo goed mogelijk hand
haafde. Dit sluit natuurlijk niet uit dat ik anderzijds zoals ik
in eerste instantie al zeide niet zou wensen dat de minister
de nodige bezuinigingen, die op deze dienst te vinden zouden zijn
speciaal op andere onderdelen van het kadaster en met name
de bijhoudingsdienst niet doorvoerde. Ik wil mij gaarne aan
sluiten bij de opmerkingen, die in dit opzicht door de geachte af
gevaardigde de Heer Ritmeester zijn gemaakt.
Op deze opmerkingen bij de replieken gaf de minister van
Financiën het volgende bescheid (blz. 1449 Handelingen): de
geachte afgevaardigde de Heer Ritmeester heeft nog enkele goede
woorden gewijd aan de kadastrale dienst, die hem kennelijk zeer
ter harte gaat en hij heeft mij de pertinente vraag gesteld, wanneer
ik in eerste termijn heb gesproken over de bereidheid om andere
verhoudingen tussen middelbare en hogere ambtenaren tot stand
te brengen, hoeveel jaren daarmede gemoeid zullen zijn. Hoe groot
dat aantal jaren zal zijn, kan ik niet preciseren. Er zijn stellig
technische en organisatorische omstandigheden, die het tempo van
de voorgenomen verschuiving zullen bepalen. Ik zal het tempo niet
trager laten verlopen dan uit dien hoofde noodzakelijk is, maar ik
kan hier niet precies aangeven, hoeveel tijd hiermede gemoeid
zal zijn.
Wat de positie van de meetarbeiders van het kadaster betreft:
ik zal dit punt nog eens gaarne nader onder de ogen zien.
Tot zover de behandeling van onze dienst in de Tweede Kamer.
Ongetwijfeld zijn onze lezers volkomen in staat te beoordelen, in
hoeverre deze besprekingen in het Hoge College hen bevredigen.
Intussen moeten de kadastrale ambtenaren dankbaar zijn, dat in
deze debatten nog tijd gevonden werd, om aan genoemde zaken
85