Tenslotte heeft, overal waar het bedrijfsleven zich ruimtelijk manifesteert, de planoloog een taak. Voordat men b.v. overgaat tot vestiging van een bepaalde industrie, zal de planoloog een ge detailleerd onderzoek moeten instellen naar bestaande en mogelijke verkeersverbindingen, naar de gunstigste plaats voor fabriek en personeelswoningen. Het vooronderzoek geschiedt door of in nauwe samenwerking met sociaal-geografen, sociaal-economen, statistici, landschaps consulenten e.a. Doel van het onderzoek moet zijn de ordening, het opstellen van een plan ,,tot bestemming van de bodem en de regeling van het gebruik, zulks voorzover dit met die bestemming verband houdt". Het plan moet de nodige soepelheid bezitten, opdat het kan worden aangepast aan de voortdurende ontwikkeling van het maat schappelijke leven. Wat in het plan is uitgestippeld, moet in de ruimte gestalte krijgen. Men denke hierbij aan de bouw van woonwijken, de aanleg van wegen, parken en bossen, sportvelden en industrieterreinen, aan ontginningen, ruilverkavelingen en zuiver agrarische projecten. De ontwikkeling van een gemeente werd aanvankelijk beschouwd als een plaatselijke aangelegenheid. Van deze plaatselijke plannenmakerij kwam men tot de „ge meentelijke ontwikkelingsplannen" en voortgaande op die weg werden de streekplannen en nu het nationale plan geboren. Er is voorgeschreven, dat uitbreidingsplannen van de gemeente voor zoveel nodig met het streekplan in overeenstemming moeten worden gebracht. De z.g. meldingsplicht van voorgenomen werken en grondaan kopen voorkomt dat een in voorbereiding zijnd streekplan door de uitvoering van bepaalde werken wordt geschaad. Over de motieven voor een nationaal plan hebben wij in dit orgaan reeds eerder geschreven. Het bevolkingsvraagstuk is hierbij primair. De regeling der planologische materie is sedert 1901 verankerd in de Woningwet. Intussen heeft de Tweede Kamer het wets ontwerp houdende voorlopige regeling inzake het Nationale plan en streekplannen op 7 Juni 1950 aangenomen (zie blz. 183, Orgaan Sept. 1950). In zijn gevolgen voor de individu, dus ook voor de gemeenschap, is de planologie zeer goed voelbaar en vooral het einde van de ongebreidelde uitoefening van het eigendomsrecht is zeer belang rijk te noemen. Door het feit immers, dat onze wetten het volledige gebruiksrecht op de grond niet meer erkennen, zijn er vele mogelijkheden ont staan. Materiële volkswelvaart, volksgeluk zelfs misschien, kan door het scheppen van een harmonisch ruimtelijk milieu worden bevorderd. De planologie stelt zich dit tot taak. 105

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1951 | | pagina 37