waren weer groter dan de tussenliggende maximi, robusti of egregei
termini. Zo zijn er tientallen namen voor grensafscheidingen, wel
een bewijs, dat ze algemeen werden gebruikt. Aan alle onder
scheidden de agrimensores het plat (vertex), het front (frons), de
voet en de zijden (latera).
In figuur no. 3 hebben wij de voornaamste typen van grens-
kenmerken uit de Romeinse tijd aangegeven.
De tekeningen zijn in de oudere bronnen niet zo duidelijk als
deze uit 1848. Van de afgebeelde is no. 2 „een grenssteen van
Augustus", no. 3 en 14 (trigonus, ook trifinum genoemd) zijn stenen
met driehoekig grondvlak, welke men o.m. gebruikte op plaatsen,
waar drie grondstukken samenvielen, in welk geval de namen van
de gebieden op de zijden waren vermeld. No. 6 is een grens-
monument (deze monumenten werden, indien mogelijk, op een berg
geplaatst; het schuine vlak bevatte een inscriptie), no. 8 een ar
duinen grenssteen, no. 12 een inmaakpot als grens (ook flessen
en urnen werden gebruikt), no. 15 een ondergrondse palenster,
no. 18 een steen, zo geplaatst, dat men deze voor een militaire
steen aanziet (om meer respect in te boezemen), no. 19 een sier-
kruik als grens, 20/23 zijn stenen met bijzondere kentekenen voor
de diverse eigenaren (20 klauw van een wolf, 21 klauw van een
beer, 22 gespleten hoef, 23 met gegraveerde kalfs- of koeiekop)
Ook stenen platen vond men verscheide malen. Wij hebben in
ons artikel één afgebeeld. Zulke platen heetten o.m. tabulae
alimentariae.
Tenslotte spraken de gromatici nog van geheime grenstekens
(signa, signalia, subdita). Meestal waren dit glasscherven, munten
e.d. In de latere voorschriften werden deze geheime verzekeringen
niet meer geëist. Het ontbreken ervan betekende dus toen niet
meer, dat men op een verkeerde plaats was. In de grensprotocollen
(expositiones terminorum) werden de uiterlijke tekens omschreven.
Insnijdingen, slangelijntjes, gaatjes in het plat duiden op beken of
stromen, adelaarskoppen, wolfs- en bereklauwen duiden op bergen,
boompjes en bosjes, runder- en paardehoeven op bronnen en
drinkplaatsen, een stierenkop op bergen, waaruit de grensbeek
voortkomt enz. enz.
De eenheid van maat in de voorromeinse limitationes is een
kwadraat van 12 tienvoetige roeden (pertica) dus een morgen van
144 kwadraatroeden. Zo'n akker werd bij de Romeinen actus ge
noemd. Om de onderverdeling tot op het scriptulum 1/258)
te kunnen doorvoeren, nam men een dubbel-actus aan, die, zoals
we reeds vermeldden, iugerum heette (duo agri 240 voet lang
en 120 voet breed). De pertica en de voet zijn dus de voornaam
ste maten. Het meten naar voeten heet pedare, elk aldus gemeten
vlak pedatura of podismus.
In Kyrene geldt een voet van 25/24 der Romeinse. Deze wordt
129