door Hyginus de Ptolemeeën-voet genoemd, omdat met deze de koninklijke landerijen opgemeten zijn, die Ptolemeus Apion de Romeinen nagelaten heeft. In het Romeinse Rijk kende men in het grensrecht drie hoofd soorten, n.l. het staatsrechtelijk-gromatische, het privaatrechtelijke en het landbouwkundige. Staatsrechtelijk is een gebied verdeeld, of alleen opgemeten of geen van beide (ager arcifinius). Verdeling en opmeting was staatszaak. De handelingen werden door de daarvan opgemaakte formae wettig. Als ambtelijke stukken van de gezworen regeringslandmeters waren deze bewijskrachtig. De mathematisch zekere grenslijnen sluiten veranderingen uit. Frontinus noemt alleen de koloniën verdeeld (verdeeld dan door de Staat onder de compagnieën-centuriae, centuriatio-, of onder af' zonderlijke veteranen). De verdeling van het koloniaal gebied is: 1. limitatio (kruising van wegen en lijnen), later centuriatio (naar de bodemverdeling in centuriae) weer later cancellatio, metatio, pertica, typus (naar het in stukken snijden, het meten, het opmaken der akte); 2. ager scamnatus of strigatus (als het koloniegebied door lange lijnen in rechthoeken is verdeeld, welke akkers strigae heetten als het over- langse strepen, en scamna als het dwarsstrepen waren.) De striga is een strook van een halve centuriebreedte, dus 60 voet, de scamna zijn vlakken van hoogstens 70 of 80 voet bij 600 voet, althans zo zeggen de agrimensores. Er zijn echter, zoals wij reeds opmerkten, in de literatuur uifzonderingen te vinden. De Romeinse landmeters Gedurende de gehele stedelijke periode bevatte de Romeinse res publica, afgezien dan van de van ouds bekende augures publici populi Romani Quiritium geen Staatsinstituut voor opleiding der landmeters of de uitvoering van openbare metingen en grensaan- wijzingen of afpalingen. Het landmeten was toen, evenals de rechtswetenschap, een vrije kunst, welke zonder voorafgaand onderzoek wetenschappelijk door vrijen, praktisch ook wel door slaven om niet, later tegen honorarium, uitgeoefend werd. Een aldus vrij gekozen landmeter heette finitor. De naam mensor is waarschijnlijk eerst door Julianus in het Edict gekomen. Onder het Principat veranderde dat. De Imperatoren moesten voor de uitmeting van kampen, militaire kolonies, voor de positie der gemeenten, en voor de grondbelasting ingenieurs en technici in de Generale Staf (of regeringslandmeters) vast aanstellen. Terwijl in Polybius tijd een tribunus met een paar centurionen het kamp uitmeet en Caesar in de Gallische oorlog nog slechts 130

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1951 | | pagina 14