genodigd. De schattingscommissie bespreekt dan met de plaatselijke commissie, de ontwerper van het plan van ruilverkaveling en met de eigenaren de volgenden zaken: a. welke grondsoorten aanwezig zijn; b. welk land begeerd en welk land niet begeerd wordt; c. welke de mogelijkheden zijn voor het verbouwen der voor die streek belangrijkste gewassen; d. welke grondprijzen geldig zijn, in verband met de plaatselijke afzetmogelijkheden en prijsverhoudingen. Een en ander wordt door de landmeter-deskundige, die secretaris is van de schattingscommissie, in het plan van de oude toestand aangetekend. Hierna volgt dan de eigenlijke classificatie, welke gebaseerd moet zijn op de netto-opbrengst van de grond. Van de bruto-op- brengst moeten dus de productiekosten worden afgetrokken, welke ontstonden uit tijd-, arbeids- en krachtverbruik, bemoeilijkte be drijfsvoering, slijtage der gereedschappen, vergrote behoefte aan bemesting, enz. In iedere bodemsoort wordt nu met behulp van een draineer- schop een gat gestoken 40*—50 cm diep, waarna met een boorstok verder in de ondergrond wordt geboord tot 1 m en de kwaliteit hiervan wordt vastgesteld. Om nu tot de vaststelling van de schattingswaarde te komen, moet de Zwitserse schatter rekening houden met de volgende factoren 1. Plaatselijke productenverwerking; markt- en transportverhou dingen. 2. kwaliteit van de grond, bepaald door: 3. Afstand en hoogteverschil. T.o.v. de peripherie van het dichtst bijzijnde bewoningsagglomeraat (dorp of gehucht). Voor de ligging van wélk perceel ook moet de schatter uit rekenen, welke tijd, arbeid en kracht benodigd is voor de ex ploitatie van dit perceel. 4. Ligging en terreinsgesteldheid. (vlak, hellend, steil, golvend; zuid- dan wel noordzijde; zonnig dan wel schaduwrijk). 5. Toegangswegen. (de invloed van hellingen en omwegen op de bedrijfsvoering). 6. Klimaat, weersgesteldheid en hoogteligging (boven zee). 7. Nat- of gedraineerd land. 8. Ongunstige terreinsformatie, waardoor samenvoeging van per celen niet wel mogelijk is. a. de grondsoort b. de dikte van de teellaag c. het humusgehalte beïnvloeden de benodigde mest hoeveelheid. 145

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1951 | | pagina 29