j.l., no» 95, wordt het Nederlandse Kadaster in gebruik gesteld
voor dat deel van de bij het Rijk gevoegde gebied, dat ingevolge
art» 3, lid 3, letters h, i1 en i2 van het Grenscorrectiebesluit 1949
geacht wordt deel uit te maken van de gemeenten Millingen en
Ubbergen»
De desbetreffende kadastrale bescheiden berusten ten kantore
van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen te Nij
megen, waar ook voor het publiek ter raadpleging aanwezig zijn
afschriften van de Duitse grondboekbladen van bovengenoemd
gebied (zie ook het Meinummer van dit orgaan).
Uit de zittingen van het Franse paritaire Comité Technique 1951*
Het KadasterDe orde van de dag vraagt bespreking van
werkprogramma's, de keuze van de te hermeten gemeenten en
van de beslissing over de wijze van vernieuwing.
De heer Champion zet uiteen, dat de werkzaamheden van het
Kadaster met grote interesse door het Parlement en door diverse
verenigingen gevolgd worden, ook door het Ministerie van Land
bouw en de C.G.A.
Er heeft een opinieverschuiving plaats in de richting van een
versnelde vernieuwing van het bestaande materiaal, omdat men
de resultaten van de Dienst gunstig beoordeelt. Zo is het gesteld,
zegt hij, nu wij zitten met het noodzakelijk geachte uitstel. Hij
nodigt daarom de heer Herbin (Chef du Cadastre) uit, om de
belangrijkheid van dat uitstel duidelijk te maken, tevens om mede
te delen, of een algehele herziening van de P.N.B.-begrotingen niet
verwerkelijkt zou kunnen worden, zonder te wachten op de
afwerking.
De heer Herbin wijst er op, dat, zonder rekening te houden
met de drie Departementen van Elzas-Lotharingen, de werkzaam
heden tot op deze dag in bijna 20,000 gemeenten geëindigd zijn
(deze gemeenten beslaan een oppervlakte van 24 millioen ha).
De oppervlakte van het nog resterend gedeelte bedraagt rond 30
rnillioen ha. De jaarlijkse productie van de Kadastrale dienst is
tegenwoordig ongeveer 750.000 ha. Wanneer men rekening houdt
met de herzieningen, die steeds talrijker worden, met de lasten,
die drukken op de bijhoudingsdienst, dan zal deze productie nood
gedwongen naar beneden moeten.
Onder deze omstandigheden en wanneer er geen enkele ver
betering in de huidige werkmethode wordt gebracht, zou de tijd,
nodig om de vernieuwing te voltooien, 75 jaar bedragen (d.w.z.
met de toegestane credieten en de tegenwoordige personeels
formatie).
Volgens de heer Herbin gaat het dus om een zeer lange tijd;
verkorting van dit tijdsbestek moet worden gezocht in een ver
groting van het individuele rendement van de ambtenaren. Hij
156