rieur aan deze, omdat het de veranderingen niet (constant) bijhield.
Hyginus bijvoorbeeld constateerde reeds een verschil tussen de
bezitstoestand en de kadastrale verdeling ten tijde van Vespasianus.
„Ziehier", zegt hij, „wat ik op het terrein in Samnium vond:
de gronden, die de goddelijke Vespasianus had uitgegeven aan
de veteranen werden helemaal niet meer bezeten op de wijze,
zoals ze waren toegewezen: enkelen hebben terreinen aangekocht
en hun toewijzingen afgerond, zo dat ze door een weg worden
begrensd ter ene, of door een waterloop of enig ander uiterlijk
teken ter andere." Sigulus gaat nog verder. Hij verklaart, dat de
eigendomsrechten even moeilijk zijn terug te vinden in gemeten
gebied (dus met een kadaster) als in de arcifiniale, waar het
kadaster niet bestaat. „Alle middelen om de grenzen te vinden,
die men ziet gebruiken op de arcifiniale gronden zijn er ook op
de bij opbod verkochte of verdeelde en toegewezen gronden,
omdat de kopen en verkopen, ruilingen en hypotheken door
soortgelijke grenstekens aangeduid zijn."
Zo geeft dus het Romeinse kadaster eigenlijk slechts een punt
van uitgang voor de vestiging van eigendomsrechten op de grond;
het geeft de primitieve tenaamstelling, maar men moet de mu
taties kennen om op te klimmen tot de laatste bezitstoestand;
het proces van de afpaling voltrok zich in gemeten terreinen en
in die, welke slechts door de omtrek aangegeven waren op onge
veer gelijke wijze.
Het Romeinse kadaster, niet bijgehouden, wel echter steunende
op een officiële afgrenzing, niet dikwijls aangevuld (de afgrenzing
van de percelen in de kolonie Gracchus is b.v. niet verder dan
tot 672682 aangevuld met latere wijzigingen dit toont
ons het fragment van de ager Gallicus van Ombrië kan
dus niet in de plaats treden van een grondregister en kan dus
niet de basis vormen voor een register als het Duitse Grond-
buch, dat steunt op het Flurbuch.
Het is evenmin een belastingkohier; het kan niet dienen, om
uit de gegevens een legger op te maken (zoals in Duitsland het
Steuerbuch steunt op het Flurbuch).
Toch vormen juist de gekadastreerde gedeelten (de kolonies en
in het algemeen de toegewezen landerijen) de belastingobjecten.
Later, als het de legioenen zijn, die de landmeting in handen
nemen, breidt de kadastrering zich uit tot de onbelastbare en
vrijgestelde gronden.
Hyginus heeft in „De Limitibus constituendis" de idéé geopperd,
door middel van een goede landmeting controle uit te oefenen
op de belastingaangiften. „Op al deze soorten van grond", schrijft
deze auteur, na de verschillende soorten van bebouwing in Pannonië
te hebben genoemd, drukt voor elke iugerum de belasting naar
verhouding van de vruchtbaarheid; de meeste zorg moet daarom
worden besteed aan een goede landmeting. Geschiedt dit, dan
122