behoeft men geen vrees te hebben dat fraude niet zou blijken uit
onnauwkeurig opgemaakte aangiften".
Inderdaad controleerden verschillende verificateurs, de meetketting
in de hand, de aangiften. Maar dit kan men niet terugbrengen
tot kadastrale handelingen: voor het Opperrijk hebben we slechts
één fiscaal document, dat overigens geen kohier is, maar een model
van aangifte, n.l. de forma censualis van Ulpinus 109), die zijn
handleiding „De Censibus" samenstelde tussen 211 en 217, maar
er een formulier in opnam, dat reeds onder Trajanus gebruikt
werd. Hier is van de aftekening der centurie geen sprake.
Evenmin bevatten de kohieren, die ons uit het Nederrijk resten,
enige aanduiding van de centurie, maar slechts de naam van
eigenaar en grondstuk.
Tenslotte heeft ook de inscriptie van Orange meer het karakter
van een kohier en gaat de opvatting van Schuiten, dat het tegelijk
een kadastraal en een fiscaal stuk geweest zou zijn, wel wat ver.
Het Romeinse Kadaster is alzo noch de basis voor een
grondboekstelsel, noch een onderdeel der belastingadministratie,
naar het schijnt» In de eerste plaats zou men het moeten noemen
het getuigenis van een plaatselijke toewijzing. In de tweede plaats
wijst het op een provinciale organisatie. Het bewaart de staat
van zaken, zoals de Romeinen die zelf in een bepaalde tijd vast
stelden of vonden. Over de kennis van de in de stukken verwerkte
gegevens heeft men noodzakelijk moeten beschikken. Het is de
basis van de latere Romeinse kartografie. De plans konden dienen
voor verschillende andere doeleinden dan voor die, waarvoor wij
ze gebruiken.
Er werden ook verzamelkaarten uit samengesteld. De arbeid is
voortgezet, en men maakte van de gegevens gebruik totdat Augustus
het Rijk in zijn geheel deed opmeten. Het kadaster van Afrika
werd voltooid onder Tiberius, weer andere delen onder Trajanus. no)
De Romeinen kadastreerden hun Rijk om het beter te leren
kennen en om het beter te kunnen besturen.
In het Romeinse Rijk waren de land- of veldmeters dikwijls
ambtelijke personen. Ook hadden zij verenigingen met een vrij groot
ledental. Vele vrijgelaten slaven traden op als mensores aedificiorum.
In een tussenperiode was het beroep vrij. Toen kende men
divisores (verdelers van land), finitores (vaststellers
der grenzen; deze traden het meest op in de Republ.tijd) metatores
en/of mensores (meters), agrimensores (landmeters), decempedatores
(die met de 1 O-voet lange meetstang, de meta of decempeda,
123
109) H. Bott, die Grundzüge der diocletianische Steuerverfassung, 1928 (Dissert,
phiolosof. Frankfort).
no) zie o.a. W. Barthel, Römische Limitation in der Provinz Africa in: Wochen-
schift für klassischen Philologie, XXVI, blz. 1257.