werkten) en gromatici (die de Groma hanteren). Als keizerlijke
(burgerlijke) ambtenaren ontmoeten wij hen onder de naam togati
Augustorum, terwijl men met betrekking tot het onderwijs sprak
van professor, auctor of geometrus.
Al kan men velen uit het gilde der landmeters uit de Romeinse
tijd en even voor onze jaartelling zeker geen mathematici noemen,
toch werd er toen reeds een verschil gemaakt tussen de landmeet-
kunst (het meetambracht) en de wetenschap der landmeetkunde.
Uit een rijtje controversiae agrorum, waarbij landmetershulp
werd toegelaten (de oorspronkelijke bron van deze tekst ligt waar
schijnlijk in de 2e eeuw) leren wij iets van de omvang der werk
zaamheden. Blijkens Frontinus dan besliste de landmeter over de
plaats der grensstenen, over de grenslijnen, over de afmetingen
van de percelen, over eigendoms- en bezitsrechten, over de aan
slibbingen, over de grenzen der subsicivis de overgeschoten,
niet toegewezen grondstukken), over de openbare plaatsen, over
verlaten gebieden, over de omvang van gewijde en heilige plaaten,
over „het afweren van regenwater'* en over de wegen. Hij was
geautoriseerd niet alleen om de publieke grenzen vast te stellen,
maar ook die van de particuliere eigendommen.
Eveneens werd aan hem de oplossing van grensprocessen toe
vertrouwd. „Hij is rechter in zijn eigen vak, zijn forum zijn de
verlaten akkers. De weg is zijn lectuur, toont wat hij zegt, maakt
aannemelijk, wat hij heeft geleerd. Met zijn schreden beslist hij
over de rechten der procederendenop de manier van een
brede rivier ontneemt hij aan sommigen terreinen, terwijl hij aan
anderen akkkers toewijst."
Wij kennen een papyrus uit 222 v. Chr., waaruit blijkt, dat de
grensregeling door een landmeter moet worden uitgevoerd (vgl.
Berneker, Krit. schr. XXVI, 402).
Om op de hoogte te komen van de arbeid der toenmalige
landmeters, moet men tot andere bronnen dan papyri zijn toe
vlucht nemen n.l. tot de handschriften. De compilators van de
nog bekende handschriften, van welke een complete opsomming te
vinden is op bl. 76 van „die schriften der römischen Feldmesser"
van Blume, Lachmann en Rudorff (zweiter Band, Berlin 1852,
Georg Reimer) onderscheidden de agrimensoria in 4 klassen: de
arcerianische handschriftenfamilie, die met justiniaans recht, de
verzameling resten en de pseudo-Boetius.
Vooral de eerste serie is vaak van eigenaar verwisseld en
alleen als interessante bijzonderheid vermelden wij, dat onder
deze als no. 4 onze grote Erasmus wordt genoemd. Er bevinden
zich bij de Erasmusbrieven drie aan een voorname Pool gericht.
Zijn naam is J. a Lasco; hij was domproost van Gnesen. Omstreeks
1525 heeft Erasmus zijn bibliotheek voor 300 goudkronen aan
Lasco verkocht, op voorwaarde, dat hij tot zijn dood over de
boeken de beschikking zal houden.
Een vijftal is nog in afschrift over.
124