dragers om drie loodrecht op elkaar staande assen gedraaid kan worden is het nu nodig, dat minstens 5 identieke beeldpunten van het linker- en het rechterbeeld in het stereoscopisch beeld samen vallen. Voor deze beeldpunten gebruikt men 5 willkeurige duide lijke punten, op daarvoor geschikte plaatsen in het beeld gekozen, van welke echter voor de wederzijdse oriëntering de coördinaten niet bekend behoeven te zijn. Bij de absolute oriëntering, waarbij beide beelddragers tezamen, zonder de wederzijdse oriëntering te verstoren, om drie loodrecht op elkaar staande assen gedraaid kunnen worden, wordt het ruim telijk beeld zogenaamd gehorizonteerd en op schaal gebracht. Hier voor is het nodig de coördinaten te kennen van minstens 3, liefst 5 paspunten. Voor het horizonteren is kennis nodig van de hoogte van minstens drie, niet op een rechte lijn gelegen paspunten, ter wijl voor het op schaal brengen de x, y en 2 coördinaten van minstens 2 paspunten bekend moeten zijn. Men moet dus van 2 paspunten de drie coördinaten, en van het derde paspunt alleen de hoogte kennen. Voor bovengenoemde paspunten werden terreinpunten gekozen, die op de luchtfoto duidelijk te herkennen waren, zoals hekpalen, hectometerpalen of witgekalkte kruisen van ontzode grond (of, zoals in Utrecht, witte schijven van 50 cm middellijn, die vóór het fotograferen op het terrein gelegd worden), gelegen aan de randen van de langsoverlapping de punten a, b, c en d in figuur 1 van twee op elkaar volgende luchtfoto's. De meetkundige grondslag* Van elk paspunt maakte men een schets, om dit punt in het terrein terug te kunnen vinden. Men bekeek daartoe het diapositief van de luchtfoto in de Wild A 5 en tekende dus de schets in spiegelbeeld, (op het terrein schetst men natuurlijk het werkelijke beeld). De gebruikte paspunten moesten ingemeten worden om hun coördinaten t.o.v. het nulpunt Amersfoort te bepalen. Voordat de meetkundige grondslag gelegd werd, waartoe het te kaarteren gebied omsloten dient te worden door één of meer veel hoeken, welke veelhoeken naar behoefte worden onderverdeeld, stelde men zich in de eerste plaats op de hoogte of er binnen of in de directe omgeving bekende punten van de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat, het Kadaster en de Landmeetkun dige Dienst van de Nederlandse Spoorwegen aanwezig waren, die eventueel gebruikt zouden kunnen worden in de te projecteren grondslag, hetgeen tijdsbesparing kan betekenen. Van de diverse hoekpunten der veelhoeken maakte men in het terrein schetsen om deze later in de foto te kunnen terugvinden en in de kaart vast te leggen. 174

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1951 | | pagina 6