de belastingdienst voorzover het de werkzaamheden der grond
belasting betreft. Daarbij zal ook het hier naar voren gebrachte
denkbeeld onder het oog worden gezien.
Deze mening gaf de Heer Ritmeester aanleiding, om bij de
openbare behandeling van het begrotingshoofdstuk op 30 Nov.
1951 (Handelingen blz. 759) het volgende op te merken:
De Memorie van Antwoord is voor mij voor wat betreft de
artikelen 155 tot en met 157 zeer onbevredigend en teleurstellend.
Is de leiding van het dienstvak van het Kadaster er niet bij voort
during op gericht het aantal hogere ambtenaren zo lang mogelijk
in tact te laten en slechts in onvoldoende mate de taak van deze
ambtenaren aan de middelbare krachten over te dragen?
De Minister heeft indertijd zo uitdrukkelijk verzekerd, dat hij
er voor gevoelde, dat steeds meer lagere ambtenaren zich konden
opwerken en de middelbare rangen zouden gaan innemen. Deze
middelbare ambtenaren konden dan de taak van de hogere ambte
naren overnemen.
De cijfers geven hiervan nu een ander beeld. De eerste zes jaren
zullen slechts 12 landmeters door pensionnering de dienst verlaten.
Gezien het recruteringsbeeld van de laatste jaren wordt dit aantal
ruimschoots vervangen.
De Minister heeft tot op zekere hoogte toegegeven, dat de bezet
ting, voor zover het de hogere functionarissen betreft, te zwaar is
(Handelingen, 30 Maar 1951, blz. 1380). Dit blijkt ook wel duidelijk
uit de bestaande formatie aan de Bijhoudingsdienst, waar momen
teel 150 landmeters en slechts 9 landmeetkundige ambtenaren in
de velddienst werkzaam zijn.
In het nieuwe Ambtenarenbesluit Belastingdienst, dat met ingang
van 1 Juli jl. in werking trad, evenals de Instructie Rijkscursussen
en de Examenbeschikking, wordt over een opleiding voor de veld
dienst met geen woord gerept.
Hoe is het mogelijk, terwijl de Minister van Financiën zich toch
een voorstander heeft verklaard van het geven van meer verant
woordelijk werk aan de landmeetkundige ambtenaren A(Zie blz.
1380 Handelingen van 30 Maart 1951.) Bij de Belastingdienst
wordt zowel bij de administratie als bij de actieve dienst aan de
jonge ambtenaren door middel van Rijkscursussen de mogelijkheid
geboden de middelbare eindrang te bereiken, zonder dat hiervoor
een wetenschappelijke vorming wordt vereist.
Slechts bij het Kadaster wil men een niet houdbare traditie
bewaren, die bij geen enkele andere technische dienst voorkomt.
Is de Minister bereid op korte termijn ook bij de kadastrale dienst
de invoering van deze rang te bevorderen?
Hoe stelt de Minister zich voor, met de realiteit van 150 land-
18