1 5000 en 1 2000, hoewel ook 1 100, 1 500, 1 2500 en 1 10000 kunnen voorkomen. Voor een technische overzichtskaart zijn de drie eerstgenoemde schalen heel geschikt, omdat hierop welhaast ieder kunstwerk nog op schaal kan worden getekend en de kaart toch ook weer niet te groot wordt, waardoor het overzicht over het geheel verloren gaat1). Men doet goed de schaal van de te ver vaardigen kaart zó te kiezen, dat het kleinste terreinvoorwerp, dat men wil kaarteren, in de schaal van die kaart tenminste nog de afmeting van 0,2 mm verkrijgt. Aan deze kaartering ligt toch immers de bedoeling ten grondslag, dat men uit eigen aanschouwing een getrouwe afbeelding van het terrein wil verkrijgen. En het handigste en het vlugste doet men dit door een beperkt, maar geschikt aantal punten op te meten (bepaling van richting en afstand) en de rest er tussen te schetsen. De topografie (situatie plus relief) kan zo volledig worden weer gegeven. Men moet er niet alleen een open oog voor hebben, maar het dan nog open houden ook! Het verschil van de planchet-opname met de kadastrale kaart is nu wel opvallend: hier de terreinstoestand, daar de eigendoms toestand; hier een maatvaste tekening, daar een verzameling meet cijfers; hier een grondslag voor een technisch project, daar een grondslag voor belastingdoeleinden, enz. Het enige, wat beide ge meen hebben, is de meetkundige grondslag, waarop ze steunen. Want ook de planchet-opname, wil deze met vrucht kunnen worden toegepast, dient de beschikking te hebben over een behoor lijk dichte meetkundige grondslag. Immers deze moet in de schaal van de te vervaardigen kaart op het tekenpapier (van het planchet) kunnen worden overgebracht en dan mag het niet voorkomen, dat teveel van deze punten buiten het tekenoppervlak van 54 X 60 cm zouden vallen. Men zorge er steeds voor, dat op ieder tekenblad minstens 3 punten (liefst meer, waarvan 4 zo mogelijk in de hoeken van het blad) voorkomen, waarvan de coördinaten bekend zijn en waarop men zich van ieder punt van het tussenliggende terrein kan oriënteren (insnijden). In zo'n geval tekene men dan eerst een coördinatennet op het papier en brenge daarin de punten van de meetkundige grondslag aan (uitgaande van de naastbijzijnde ordinaten- en abscissenlijnen, indien men geen coördinatograaf gebruikt). Is deze meetkundige grondslag niet dicht genoeg of in het geheel niet aanwezig, dan dient men deze te verdichten of geheel nieuw op te bouwen. Dit wordt dan in de regel met de theodoliet gedaan. 44 A) Bij een bladgrootte van 54 cm X 60 cm kaarteert men bij een schaal 1 1000 maximaal 32,4 ha; 1 2000 ca. 130 ha en 1 5000 ca. 810 ha, dit is dus gerekend zonder overlapping der bladen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1952 | | pagina 12