bekende punten op het tekenpapier heeft overgebracht. Overal,
waar men voor de opname in het terrein gaat staan, zijn nu steeds
voldoende punten op het papier en in het terrein aanwezig. Op
deze punten kan men zich zonder meer oriënteren.
Kan men, voor wat het voorgaande betreft, op een nauwkeurig
resultaat bogen, ditzelfde kan niet in die mate worden gezegd,
indien men de beoogde veelhoek niet met een theodoliet, doch met
het planchet zélf meet. En toch zal, wanneer maar een kleine
uitbreiding van de meetkundige grondslag vereist is en met 3 a 4
veelhoekspunten bijvoorbeeld kan worden volstaan, tot deze laatste
methode worden overgegaan. Vooral doet men dit in onoverzichtelijk
en mogelijk weinig waardevol gebied. Een bijkomstig voordeel is,
dat men dan geen theodoliet c.a. behoeft mee te nemen.
Men kan nu zonder of mèt hulp van de oriënteringsboussole met
het planchet de veelhoek meten.
Het eerste geval past men toe in kaal open terrein, waar men
op een bekend punt begint, richting, afstand en hoogte naar de
volgende standplaats (veelhoekspunt) bepaalt, daarbij deze richting
en afstand op het planchet overbrengend en de hoogte van het
punt er bij schrijvend. Op de volgende standplaats oriënteert men
dan liefst niet op deze nieuw geconstrueerde, veëlal korte, veel
hoekszijde, doch bij voorkeur op één of twee veel verder weg
gelegen bekende punten.
Komt men zodoende met de laatste veelhoekszijde op een tweede
bekend punt aan, dan zal men somwijlen bemerken, dat er een
klein verschil in ligging en hoogte optreedt. Dit verschil wordt
dan tussen de beide bekende punten lineair (en grafisch) vereffend.
De hulp van de oriënteringsboussole wordt ingeroepen in begroeid
terrein, waar men weinig zicht heeft en waar men zich niet op ver
weg gelegen bekende punten kan oriënteren.
Hierbij gaat men dan als volgt te werk:
Men begint op een bekend punt, oriënteert het planchet op andere
bekende punten en trekt dan een potloodlijn langs de volle lengte
van de boussole-kast, waarvan de naald inspeelt, op de rand van
het calqueerpapier. De einden van deze lijn worden met de naald
doorgestoken, het calqueerpapier daar ter plaatse verwijderd, de
beide naaldgaatjes omlijnd en van een pijltje en de letter ,,N"
noord') voorzien Zo heeft men de noordrichting op het
papier aangegeven. (Het is niet gewenst te dicht in de buurt
van ijzeren voorwerpen te komen, zoals leuningen en rails; ook
sterkstroomleidingen veroorzaken afwijkingen in de noordrichting!)
Vervolgens bepaalt men richting, afstand en hoogte naar het eerste
veelhoekspunt van de boussole-veelhoek (een jalon bijv.) en tekent
dit punt in op het blad papier. Daarna verhuist men met de planchet
naar het tweede veelhoekspunt van de boussole-veelhoek, waarbij
47