besluit tot wijziging van de Tijdelijke Uitkeringsregeling 1947 i.v.m. de inwerkingtreding van de Werkeloosheidswet en 3e. een ontwerpbesluit tot wijziging van artikel V van Hoofdstuk I van Bijlage G van het B.B.B.R.A. 1948, voorgesteld door de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Op Maandag 28 April 1952 werd in de vergadering de mede deling gedaan, dat de Regering zich heeft verenigd met het voor stel tot wijziging van de bedragen genoemd in Interim-ziekte kostenregeling Ambtenaren 1951, resp. van 25,in 30,voor ongehuwden en van 50,in 60,voor gehuwden. Voorts ging de commissie accoord met de door de Ministerraad genomen beslissing met betrekking tot de vacantietoeslag, welke inhoudt dat de salarisgrens, welke tot nu toe in de regeling voor de vacantietoeslag was opgenomen, zijnde het maximum van de aan de rang van commies verbonden bezoldiging, zal komen te vervallen, terwijl vervolgens het maximum voor de gehuwden zal worden verhoogd tot 75, Ten aanzien van de ontwerp-ambtenarenreglementen voor het korps Rijkspolitie en voor de gemeentepolitie, welke aan de commissie om advies waren toegezonden, werd besloten een sub commissie in te stellen, welke op korte termijn deze kwestie zal hebben te bestuderen. De commissie bracht tenslotte haar advies uit omtrent een ontwerp-regeling betreffende de organiastie van de ideeënbus voor de Rijksdienst. Rapport Staatscommissie Pensioenwetgeving, Door de Staatscommissie voor de Pensioenwetgeving, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 22 Juni 1949, no. 12, de z.g. commissie Van Poelje, is betreffende enkele aspecten van het (vervroegd) ouderdomspensioen een interim-rapport publiek gemaakt. De pensioenwet kent als algemene grens, waarop het recht op ouderdomspensioen ontstaat, de leeftijd van 65 jaar (art. 48). Deze regeling geldt reeds van 1873 af. Behalve dit normale ouder domspensioen kennen wij ook het vervroegd ouderdomspensioen (art. 48, le lid; art. 49). Voor een aantal, met name genoemde groepen van ambtenaren (kommiezen belastingdienst, brievenbestellers, landmeters van het Kadaster, opzichters Rijkswaterstaat, bewaarders in gevangenissen e.a.) werd dus, op grond van een wettelijke presumptie van alge mene ongeschiktheid op 55-jarige leeftijd voor het behoorlijk vervullen van de genoemde functies uit hoofde van de extra zware eisen, welke die vervulling aan betrokken ambtenaren stelde, de ongeschiktheid voor de waarneming van het ambt zonder meer aangenomen. Die regeling dateert van 1851. Zij werd in de wet van 9 Mei 1890, Staatsblad 78, gehandhaafd. 114

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1952 | | pagina 38