Men dirigeert de baakhouder naar het punt, dat men wenst op te nemen, plaatst de vizierliniaal 1 a 2 cm links terzijde van de afbeelding op het papier van het stationspunt, waarboven men zich op dat moment bevindt, richt met de kijker op de verticaal op gestelde baak, manipuleert met de diverse stelschroeven volgens de verstrekte handleiding en leest vervolgens het haakinterval en het hoogteverschil af. Nu verschuift men de liniaal parallel aan zich zelf, totdat hij door de afbeelding van het stationspunt gaat, zet vervolgens met behulp van het piquoir de uit het baakinterval afgeleide afstand uit, waarna het punt wordt ingeprikt en met een kruisje wordt gemerkt. Het hoogteverschil wordt bij de hoogte van het stationspunt (dat men voor het gemak terzijde op de rand van het papier, of in het veldwerkboekje heeft geschreven) op geteld of ervan afgetrokken, al naar gelang de elevatiehoek positief dan wel negatief was. Maaiveldhoogten worden gewoon bij het gestoken punt ge schreven, andere dan maaiveldhoogten (bovenkant van een dak bijv.) worden tussen haakjes geplaatst, dus zo: -[-7.6 (10.4) 7.2 Het is dus niet zo als bij waterpassingen, waar het decimaalpunt de plaats, waar de baak gestaan heeft, aangeeft, maar hier wordt de plaats van de baak aangegeven door het (potlood)kruisje Jr dat men direct om het punt heen plaatst, zodra dit gestoken is. Eerst daarna wordt de hoogte bijgeschreven, waarbij men ten aanzien van de plaats van deze cijfers rekening houdt met de te tekenen situatie (zorgen hiervan vrij te blijven). Bij de opname van gebouwen en kunstwerken kan men veelal met succes gebruik maken van kortgesloten maten. Men bepaalt slechts de hoogst nodige afstanden en richtingen met het planchet, waarna de rest van de plattegrond direct wordt gemeten en ingetekend. Is op deze wijze de situatie getekend (door een combinatie van aanpeilen, meten en intekenen), dan moeten nog een aantal terrein- punten worden opgenomen om een volledig beeld van de hoogte lijnen te kunnen tekenen. Alle breeklijnen van het terrein, alsmede kopjes, laagten, ruggen en dalen dienen opgenomen te worden. Kan men tussen 2 punten interpoleren, dan moet dit gedaan wor den, alvorens nieuwe punten mogen worden opgenomen. Steeds na het opnemen en intekenen van 1 tot 3 nieuwe terreinpunten moeten de hoogtelijnen worden ingeschetst, waarbij men zorg vuldig acht slaat op het terreinrelief. De opnemer moet hierbij dan nog precies weten, waar de zo juist opgenomen terreinpunten zich bevonden hebben. Grove fouten, die een beginneling nog wel eens willen overkomen, kunnen op die manier, n.l. door een nauw keurige waarneming van het relief, op gemakkelijk wijze worden gevonden en verbeterd. In het vorige artikel werd op blz. 49 gewezen op de mogelijkheid van waterpassen met de vizierliniaal. In gelijkmatig hellende en 85

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1952 | | pagina 9