verwaltungen zijn vertegenwoordigd» zowel voor zaken betreffende
triangulatie, waterpassing en kartografie als voor overname van
de gegevens voor bodemschatting, voor opleidings- en bestuurs-
vragen. Blijkens een mededeling van Kneissl in „Stand des Ver-
messungswesens in Süd-Deutschland „zijn alle West-Duitse Staten
toegetreden tot die arbeidsgemeenschap.
Ook in de Oostelijke Zone zijn Landmeetkundige Bureaux op
gericht. Wij noemen b.v. het Meetbureau Sachsen-Anhalt te Halle,
resorterend onder het Ministerie van Arbeid en Sociale Zaken.
Doel en inrichting van het Duitse kadaster.
Het Duitse kadaster is in zijn huidige vorm, omstreeks 1800
opgezet. Het beoogde, evenals bij ons, een billijke belastingver
deling. Daartoe werd het gehele land ingedeeld in Gemarkungen
(gemeenten) en deze in Fluren (secties), welke zo werden begrensd,
dat men deze op een blad 66 bij 100 cm op schaal 1 500 tot
1 5000 kaarteren kon.
De Fluren werden doorlopend genummerd, evenals de grond
stukken op elke Flur (de kadastrale percelen). Zo was dus elk
grondstuk door de naam van de Gemarkung, nummer van de Flur
en nummer van het perceel omschreven en op de kaarten terug
te vinden.
De kaarten werden gedeeltelijk door hermeting, gedeeltelijk ook
door kopiëring van reeds bestaande kaarten vervaardigd. Bij her
meting mat men elke Gemarkung afzonderlijk, waardoor men dus
niet een samenhangende kaart verkreeg, zoals in Pruisen, maar
„eilandenkaarten". In verschillende delen echter legde men vooraf
een driehoeksnet en sloot men het kaartgebied aan, waardoor de
gewenste samenhang wel tot stand kwam, zoals eerst in Beieren
en daarna in het gehele Zuiden. De hier onstane kaarten worden
„Rahmenkarten" genoemd.
Overeenkomstig de Wet op de Grondbelasting van 1839 en
1860 moest van elk grondstuk de oppervlakte en de belastbare
opbrengst (Reinertrag) worden vermeld. Daarvoor ging men behalve
de perceelgrenzen ook de grenzen van de soorten van eigendom
(akkers, tuinen, weilanden, hooilanden, bossen, water en woeste
gronden) en de schatingsklassen van deze (Akker I, Akker II, enz.)
opmeten. De opbrengsten toch waren zeer ongelijk. Ook de bodem
moest onderzocht. Van elk district werden in elke klasse typen
uitgezocht en vastgesteld, er werd een tarief van deze clasificatie
opgemaakt, waarin elke klasse naar de grond (teeltaarde, onder
grond) zorgvuldig omschreven is.
Naar dit tarief en naar deze typen werden de klassegrenzen
gezocht en in de kaart ingemeten. Daarna berekende men voor
elk grondstuk de oppervlakte van de verschillende klassen en
soorten van eigendom.
138