het geheel der dienstverrichtingen te worden ingepast en te wor
den uitgevoerd," zo zegt art. 3. Dat klinkt toch heel wat beter
dan: ,,De reizen behoren te worden gedaan op de voor het Rijk
minst kostbare wijze, tenzij bijzondere omstandigheden zich daar
tegen verzetten naar het oordeel van.... enz." (art. 7 oud).
In 1916 verstond men de kunst nog niet om een bindend voorschrift
te geven en moest men de toevlucht nemen tot een van nature
subjectief oordeel van een hoger geplaatste. Het begrip dienst
belang is blijkbaar dermate glashelder, dat hierover geen twijfel
kan rijzen.
Het Reisbesluit 1916 gaf 5 klassen; het Reisbesluit 1952 stelt
4 categorieën, naar hoger, middelbaar en lager personeel, waarbij
t hoger personeel onderverdeeld wordt. Dat is een belangijke
schrede vooruit: één stap op weg naar de afschaffing van de
gehate klassenmaatschappij. Voor de militairen houdt men echter
5 categorieën aan, omdat de oorlog nog een rudiment is uit de
tijd van de barbarie.
De tekst van het besluit is van 16 tot 9 bladzijden ingekrompen,
wat de schijn geeft, dat men het in 1952 korter kan zeggen dan
in 1916. Maar dit is slechts schijn. Het besluit 1952 regelt niet:
hoe in openbare middelen van vervoer moet worden gereisd;
welke kosten voor eigen vervoermiddelen in rekening kunnen wor
den gebracht;
welke verblijfkosten worden vergoed;
het indienen van de reisdeclaraties;
het verstrekken van voorschotten.
Dat alles behoort meer tot het terrein van het alledaagse en
wordt dus op lager niveau beslist. Op gevaar af ons te karak
teriseren, erkennen wij, dat ons het laaste het meest interesseert.
Staatscommissie van advies inzake de status
van de ambtenaar.
Bij K.B. van 13 Augustus 1952, no. 1, is ingesteld een staats
commissie van advies inzake de status van de ambtenaar.
Het wordt wenselijk geacht (in verband met de ontwikkeling
van het arbeidsrecht, daaronder begrepen de sociale verzekerings
wetgeving), de regering te adviseren omtrent het met betrekking
tot de rechtspositie van de ambtenaren te voeren beleid.
Aan deze Staatscommissie wordt opgedragen een onderzoek in
te stellen naar de redenen, welke er in het verleden toe hebben
geleid, dat de rechtspositie van de ambtenaren werd gekenmerkt
door een bijzondere status, in het licht van de resultaten van dit
onderzoek te adviseren omtrent de vraag of en in hoeverre thans
naar de eisen van de openbare dienst en van het moderne ambte
naarschap als zodanig de rechtspositie van de ambtenaren in het
232
(overgenomen uit Orgaan v. d. Bond v. Adm.
personeel bij 's Rijksbelastingen).